DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1911.
133
komt ook mij zeer bedenkelijk voor. Wij behoeven toch heusch
de geschiedenis van het door den heer Heeres besproken
artikel niet te raadplegen, om na te gaan of een geval als
het onderhavige er onder te brengen is; dit artikel is maar voor
één uitlegging vatbaar. Die «gewijzigde behoefte" kan natuurlijk
alleen slaan op die der school, niet op de behoefte van het
school-personeel. Wanneer wij dus het cijfer 8 in 9 veranderen,
doen wij naar mijne meening iets onrechtmatigs, veranderen wij
het getal onderwijzers om eene andere reden, dan in de ver
ordening is bepaald. Daarom heeft de Raad zich wel te be
denken, voordat bij tot zoo'n besluit overgaat. Door dit te
doen, zouden wij bovendien een gevaarlijk precedent stellen.
Nu doen wij het met den heer Martin, maar wanneer er
morgen een andere onderwijzer komt, die ook verlof vraagt
voor een jaar, omdat hij elders tijdelijk is aangesteld, zijn wij
genoodzaakt, dat ook toe te staan en opnieuw de verordening
te wijzigen, willen wij niet met twee maten meten.
Daarom zou ik den Raad willen aanraden, zich niet te veel
te laten leiden door een zeker medelijden met den heer Martin
en geen besluit te nemen, waardoor aan de desbetreffende
verordening geweld wordt aangedaan en dat vérstrekkende
gevolgen kan hebben.
De heer Briët. M. d. V. Ik ben het volkomen met u en
den heer van der Lip eens. Ik geloof niet, dat het wenschelijk
is een artikel van de verordening te wijzigen of met den heer
Heeres mede te gaan. Doch is het nu zoo'n bezwaar, dat er een
tijdelijke leerkracht wordt aangesteld? Kunnen Burgemeester
en Wethouders werkelijk niet over dat bezwaar heenstappen
Dan is de quaestie opgelost. Indien aan den heer Martin met
ingang van 1 October 1912 ontslag wordt verleend en tot
dien tijd verlof, kan tot dien tijd een tijdelijke leerkracht
worden aangesteld. Hier kan het bezwaar niet gelden, dat
zoo'n tijdelijke leerkracht niet gemakkelijk te vinden is, want
die tijdelijke leerkracht weet toch, dat hij een volgend jaar in
de plaats van den heer Martin wordt aangesteld. Hiermede
stappen wij over het bezwaar heen; is dat nu zoo moeilijk?
De Voorzitter. U zoudt dus willen voorstellen, den heer
Martin over een jaar ontslag te verleenen? Maar dan kan
hij over een jaar hier niet terug komen.
De heer Briët. Dat is juist de bedoeling.
De Voorzitter. Hem dus ontslag verleenen tegen 1 October
1912? En tot zoolang een jaar verlof? Maar dat is de bedoe
ling van den heer Martin niet; het is juist zijne bedoeling,
om, wanneer de betrekking in Doetinchem hem niet bevalt,
hier terug te kunnen komen, en dat kan hij natuurlijk niet,
als de Raad hem tegen '1 October 1912 ontslag geeft.
Eenige stemmen. Dat is de bedoeling niet!
De heer Hoogenboom. Hij vraagt nu immers ook ontslag!
De heer van Hamel. M. d. V. Na afloop van dat jaar komt
de heer Martin niet terug. Zijn idee is alleen: wanneer hem
gedurende dat jaar iets overkomt, waardoor hij niet meer in
staat is, onderwijs te geven, dan krijgt hij wanneer hij nu
ontslagen wordt geen pensioen. Wanneer hij daarentegen
is in een stadium van verlof, krijgt hij wel pensioen en be
taalt hij ook voor zijn pensioen aan het Rijk. Wanneer echter
de heer Martin verlof krijgt, moet zijn plaats onvervuld blij
ven, of er moet een tijdelijke leerkracht komen, maar voor
deze school kan. men met een tijdelijke kracht onmogelijk
volstaanmen krijgt dan wel een opschuiving en er is dan
een persoon in de plaats gekomen, maar toch niet een kracht,
die den heer Martin kan vervangen. Wanneer men definitief
een onderwijzer benoemt, krijgt men een man van meerdere
ervaring, iemand die wel in staat is den heer Martin te ver
vangen, maar zoo iemand krijgt men niet, wanneer men zich
moet behelpen met een tijdelijke onderwijskracht. Tijdelijke
onderwijzers zijn ook maar niet zoo voorradig, tenzij door
bijzondere omstandigheden, maar dat is zoo exceptioneel, dat
ik er weinig van verwacht. De onderwijzers zullen dus op
schuiven en eindelijk komt dan als Onderwijskracht een jonge,
onervaren onderwijzer of onderwijzeres. Dat zou zijn ten na-
deele van de school en daarom zou het beter zijn de formatie
van de school uit te breiden. Het is geen imperatief' voor
schrift; het getal onderwijzers, in het artikel vastgesteld, be
hoeft niet geheel benoemd te worden, bet is alleen geoorloofd
in het geval dat de behoefte zich voordoet. Voor de school van
den heer Broeze in de Brandewijnsteeg staat ook een aantal
onderwijzers voorgeschreven, maar er was geen behoefte aan
en dus zijn er minder benoemd. Toen de heer Heemstra van
de school van den heer Broeze is weggegaan naar de school
van den heer Zijlstra, is die vacature, in overleg met mij,
niet vervuld. Dezer dagen, nu de behoefte zich doet gevoelen,
zal die vacature wel vervuld worden. Zoo houdt men rekening
met de belangen van de gemeente, terwijl het onderwijsbelang
niet wordt geschaad.
Nu zegt men: het zou zijn de verordening geweld aandoen,
want de woorden- «gewijzigde behoefte" zien niet op een
dergelijk geval. Maar gesteld nu eens, dat Burgemeester en
Wethouders dit verlof hadden gegeven, en er was een tijdelijke
kracht gekomen, en na een poosje waren wij gekomen tot de
overtuiging: het is noodig, iemand in die plaats aan te stellen,
dan zouden wij natuurlijk bij den Raad gekomen zijn en
gezegd hebben: «wij hebben dien onderwijzer, binnen de gren-
«zen van onze bevoegdheid, verlof gegeven; de behoefte isge-
«wijzigdhelp ons op deze wijze uit den brand en geef ons
«de bevoegdheid een onderwijzer boven het bestaande aantal
«te benoemen." Ik kan dus niet inzien, dat dit zou zijn de
verordening zoo vreeselijk geweld aandoen. Tenslotte komt
het op hetzelfde neer, het is alleen een formeel bezwaar.
Wanneer men zegt: wijzig dan artikel 4, zeg dat de veror
dening kan bepalen 9 in plaats van 8 onderwijzers, dan komt
het feitelijk op hetzelfde neer; het is eigenlijk alleen een
woordenspel.
Tenslotte, ik weet niet wie van de sprekers dat zeide, is
beweerd, dat een volgenden keer zich weer het geval kan voor
doen dat een onderwijzer benoemd wordt tot leeraar aan een
gymnasium, maar de mogelijkheid dat dit zich herhaalt, be
staat nu niet; misschien zal het over een paar jaar weer eens
voorkomen, maar in elk geval niet gelijktijdig hiermede.
De heer Vergouwen. M. d. V. Om even op dat «tijdelijk"
terug te komen, ik heb wel begrepen wat de heer van Hamel
bedoelt, het staat in het ingekomen stuk niet zoo duidelijk
als hij het thans zegt. Hij bedoelt, als ik het goed begrepen
heb, dat de open plaats niet wordt ingenomen, dus feitelijk
zou iemand benoemd moeten worden met dezelfde bevoegdheid
als de heer Martin. Nu dacht ik, waar uitgesproken is, dat
de tijdelijke benoeming is voor één jaar en dat daarna een
definitieve benoeming kan volgen, is er dan bezwaar tegen,
voor die vacature sollicitanten op te roepen? Ieder, die solli
citeert, weet dat het voor één jaar is met eventueele conti
nuatie, dat hij daarna voor vast kan worden benoemd, en
dus kunnen alle maatregelen worden genomen om iemand
te nemen, die na afloop van dat jaar kan blijven. Misschien
dat er in onze gemeente onderwijzers zijn die solliciteeren,
die zijn op de hoogte, en in het algemeen zullen de sollici
tanten zich wel op de hoogte stellen, hoe het zit. Onwillekeurig
dringt hetgeen hier gesproken wordt door tot de onderwijzers
kringen, misschien wordt het wel opgenomen in «De Bode"
en wordt Leiden wel voorgesteld als een voor de onderwij
zers zeer welwillende gemeente.
De heer Fokker. M. d. V. Ik moet eerlijk zeggen, dat het
geen door den heer Briët in het midden gebracht is, mij voor
komt zeer gunstig te zijn voor den heer Martin, om hem een
jaar verlof te verleenen en een tijdelijk onderwijzer aan testellen.
Die tijdelijke onderwijzer heeft twee kansen om als vast
onderwijzer te worden aangesteld.
In de eerste plaats is er veel kans op, dat de heer Martin
hier niet terugkomt en in Doetinchem blijft. Bovendien, in de
tweede plaats, wordt in de ingekomen stukken gezegd, dat er
mogelijkheid is, dat er binnen niet al te langen tijd wederom
een vacature bestaat, zoodat, wanneer die tijdelijke leerkracht
goed is, er voor hem alle kans is om in die vacature te worden
benoemd. Hierom lijkt mij het bezwaar van den Wethouder
van Onderwijs, dat er geen geschikte kracht voor onderwijzer
te vinden is, denkbeeldig en kan dit bij mij niet zoo zwaar wegen.
Daarom, M. d. V., zou ik er voor zijn, om het verlof te ver
leenen en tegelijkertijd te voorzien in de vacature, door een
tijdelijken onderwijzer te benoemen.
Nu zou ik er één ding bij willen zeggen, dat mijnheer
Martin het opwaaien van al het stof over deze zaak in deze
zaal had kunnen voorkomen en dat het beter was geweest,
indien hij zich, voordat hij solliciteerde, had vergewist, welke
gevolgen een eventueele benoeming voor hem zou hebben en
hoe die zaak zou kunnen worden geregeld. Ik geloof, dat het
gewenscht ware, als men zich vooraf rekenschap gaf van den
toestand, dien men vrijwillig in het leven roept.
De heer Roem. M. d. V. Ik heb een voorstel gedaan, dat ik
gaarne zou willen toelichten. Mijne bedoeling zou deze zijn:
wilt u het even doen voorlezen, M. d. Y.
De Voorzitter. Het voorstel van den heer Roem luidt als
volgt«De Raad besluit het aantal onderwijzers aan de Jongens
school der eerste klasse uit te breiden met één en den heer
Martin tegen 1 October 1912 eervol ontslag te verleenen."
De heer Roem. Ik zou het n.l. aan Burgemeester en Wet
houders willen overlaten, na de besprekingen, die hier in den
Raad gehouden zijn, of er een tijdelijke of een vaste onder
wijzer zal worden benoemd.
De Voorzitter. Ik moet naar aanleiding vau dit voorstel
nogmaals opmerken, dat ik uit het verzoek van den heer Martin
duidelijk begrepen heb, dat hij, wanneer het hem in Doetinchem
niet bevalt, terug wil komen.