132
DONDERDAG 21
SEPTEMBER 1911.
van mijnheer Martin te voldoen. Die wensch is bij Burge
meester en Wethouders ook. Burgemeester en Wethouders
willen ook, als het eenigszins mogelijk is. aan het verlangen
van den heer Martin tegemoet komen. Hij heeft herhaaldelijk
met mij deze zaak besproken en ik ben gestuit op het be
zwaar, dat aan mijnheer Martin een verlof niet zou kunnen
gegeven worden, omdat hij dan blijft in de formatie van de
school, en dat een vacature niet tijdelijk kan worden vervuld,
zonder groot nadeel voor de school. Daarom heb ik gezegd,
dat ik in de richting waarin aanvankelijk gestuurd werd.
onmogelijk kon medewerken. Daarna heb ik er mijn gedach
ten nog eens over laten gaan en nu komt het mij voor. dat,
om aan het verlangen van den heer Martin te voldoen, ge
stuurd moet worden in de richting van artikel 7 van de
verordening van 1908. Op het oogenblik is de formatie: 8
onderwijzers en een plaatsvervangend hoofd. Wanneer nu de
Gemeenteraad besluit om één onderwijskracht meer aan de
school te benoemen, dan kan aan mijnheer Martin het verlof
verleend worden. Feitelijk heeft de gemeente daar in het geheel
geen nadeel bij, en de onderwijzersplaats van mijnheer Martin
wordt vervuld. Het zou zelfs kunnen zijn, dat het eenig
financieel voordeel was voor de gemeente, doordat de nieuwe
onderwijzer minder aantal dienstjaren heeft en dus niet in
dezelfde salarieering valt, als de heer Martin heeft. Deze heeft
het maximum van zijn bezoldiging en dat zou de nieuwe
onderwijzer misschien niet hebben. Ik zeg: «misschien niet",
want dat zal er natuurlijk van afhangen wie er naar sollici
teert.
Door dit besluit zou aan de hardheid tegenover den heer
Martin tegemoet gekomen worden en de gemeente heeft er
geen nadeel bij. De heer Martin blijft zijn premie voor pen
sioen betalen aan het Rijk en zoo blijft mijnheer Martin,
mocht er in dat jaar iets gebeuren, niet van pensioen ver
stoken, wat wel het geval zou zijn, indien Martin zijn ont
slag kreeg en hem in dat jaar iets overkwam. Daarom kan
ontslag noodlottig voor hem zijn. Hem kan iets gebeuren in
dat jaar en dan is hij ongelukkig; hij heeft dan 20 jaren bij
gedragen voor zijn pensioen en kan er niet van genieten.
Ik hoop, dat de Gemeenteraad medegaat met het denkbeeld,
om een onderwijzer meer te benoemen, in naam, want
feitelijk gebeurt er niets en dan kan de zaak best op die
wijze loopen.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou willen vragen: wan
neer de Gemeenteraad besluit tot vermeerdering van het aan
tal onderwijzers van bijstand, wordt dan mijnheer Martin
verlof gegeven Verondersteld, dat het in Doetinchem niet bevalt,
hetzij aan mijnheer Martin, hetzij aan de gemeente Doetinchem,
en in den loop van het jaar komt mijnheer Martin vrij, dan
is die verordening aangenomen en is mijnheer Martin ge
rechtigd weder zijn oude plaats in te nemen in de school.
Dat zou er rechtstreeks uit volgen. Maar daar is het niet
om te doen. Dus, mocht dit nu een bezwaar ondervangen,
aan den anderen kant schept het weder een bezwaar.
Ik wil in deze wel gaarne medewerken, maar ik geloof,
dat dit werkelijk een bezwaar is, dat onder de oogen gezien
moet worden.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Naar aanleiding van het
bezwaar dat de heer Vergouwen te berde brengt, wil ik alleen
opmerken, dat dit mijns inziens zou kunnen worden onder
vangen, door den heer Martin met 1 October 1912 ontslag
te verleenen. Met de zekerheid, dat hij na 1 October 1912
niet in den dienst van de gemeente Leiden terug kan komen,
is het geopperd bezwaar, dat hij eventueel zou willen retour-
neeren, geheel uitgesloten.
De heer Pera. M. d. V. Ik wil even opmerken, dat de heer
van Hamel mijn vraag hoegenaamd niet heeft beantwoord.
Mijn vraag is geweest: kan de heer Martin, wanneer hij over
een jaar terugkomt, ook geplaatst worden aan een andere
school Het aantal onderwijzers te gaan vermeerderen boven
het vereischte getal, zoodat wij, zooals reeds door Burge
meester en Wethouders is opgemerkt, het subsidie daarvoor
zullen missen, daartoe kan ik niet medewerken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Het komt ook mij voor, dat wij
den weg op moeten, dien prof. Heeres ons heeft aangewezen.
Het heeft mij wel eenigszins verbaasd, dat Burgemeester en
Wethouders daarmede niet gekomen zijn. Toen ik dat betrek
kelijk onaangename en scherp gestelde praeadvies las, dacht
ik: zullen Burgemeester en Wethouders nu niet welwillend
zijn? Nu blijkt echter, dat zij dit wel willen, althans de
Wethouder van Onderwijs, en deze ziet er geen bezwaar
in, dien weg op te gaan. De verordening kan met eenigen
goeden wil zoo worden toegepast en het bezwaar, dat door
den heer Vergouwen is geopperd, kan, naar ik geloof, als ik
ten minste goed ingelicht ben, ondervangen worden. Als ik
mij niet bedrieg, is op dit oogenblik aan deze school een zeer
oude onderwijzer werkzaam en het voornemen van dien on
derwijzer moet zijn, spoedig, over een jaar althans, zijn ont
slag te vragen, en wanneer dat geschiedt kan de heer Martin,
in het onverhoopte geval dat hij terugkomt, in die plaats
worden benoemd en dan was de zaak ook nog in het reine.
De Voorzitter. Zou ik hierop even mogen antwoorden,
dat ik niet begrijp, hoe de heer Sytsma ineens tot dien uitval
kan komen, dat het praeadvies scherp en onaangenaam gesteld
is. Juist het tegendeel is het geval. De Raad zal begrijpen,
dat ons College alle mogelijke moeite heeft gedaan om den
heer Martin ter wille te zijnwanneer wij evenwel wettelijke
bezwaren ontmoeten, kunnen en mogen wij niet met de wet
en de verordening gaan sollen. Wij kunnen niet gaan zeggen,
dat de behoeften gewijzigd zijn; wanneer wij niettemin een
besluit in dien zin zouden nemen, zou dit niets anders zijn
dan de verordening geweld aandoen met het oog op den
persoon, dien wij willen believen. Ons College heeft zich
hiervan terdege rekenschap gegeven; zoo iets kunnen wij
niet doen den eenen keer wel en den anderen keer niet.
Wanneer iets welwillend is, dan is het zeker de wijze, waarop
wij getracht hebben, aan zijn verzoek tegemoet te komen.
Wanneer men slechts het praeadvies goed leest, ziet men ook,
dat het welwillend is; er staat in, dat door de aanstelling
van eene vaste leerkracht het aantal onderwijzers van bijstand,
in de verordening bepaald, zou worden overschreden. Hier
wordt dus als het ware den Raad in den mond gegeven:
ver ander het getal 8 in artikel 4 van de verordening in 9die
oplossing zou mogelijk zijn. Wij hebben alles gedaan wat wij
konden, om den heer Martin ter wille te zijn.
Men moet ook niet vergeten, dat het niet onze eerste taak
is, de belangen van een persoon voor te staan, maar dat wij
allereerst moeten waken voor de belangen van de Gemeente.
Err voor deze aangelegenheden hebben wij nu eenmaal eene
algemeene regeling. Mijne overtuiging is, dat wij niet anders
hebben kunnen doen dan in het praeadvies staat. Terecht is
door den heer Vergouwen opgemerkt, dat, wanneer de heer
Martin thans verlof krijgt en hij later terugkomt, omdat het
hem in Doetinchem niet bevalt, wij hem terug moeten
nemen. Wij van onzen kant kunnen dan niet zeggen, omge
keerd: wees zoo welwillend en blijf zonder salaris totdat er
eene nieuwe vacature komt; hij zou zeggen: neen, ik kom
terug. Iemand kan in den loop van een jaar ziek worden,
zonderdat het zoo ernstig is dat ontslag moet volgen, en wan
neer den heer Martin iets dergelijks overkomt, dan zijn wij
verplicht den zieken onderwijzer te nemenwanneer hem daar
een ongeluk overkomt, komt hij ten laste van de gemeente
Leiden.
Men wil hier eene soort uitzonderingsbepaling maken met
het oog op één persoon. Nu sprak de heer Vergouwen wel
van eene lotsverandering, maar het is dan toch eene gewilde
lotsverandering. Den heer Martin treft niet een ongeluk, maar
hij tracht zijne positie te verbeteren, wat op zichzelf natuurlijk
te prijzen is. Nu is het in een geval als het onderhavige voor
den betrokkene zeker jammer, dat de wet verkeerd ingericht
is, en wij kunnen toegeven, dat het Rijk de pensionneering
op dit punt anders had moeten regelen; dit kon voor ons
College echter geen reden zijn, hier eene gedragslijn te volgen,
die of in strijd met de wet öf niet in het belang der Gemeente
zou zijn. i
Het zou inderdaad billijker zijn, indien in een geval als
wij hier behandelen, de ambtenaar in staat werd gesteld,
vrijwillig bij te betalen, maar de Burgerlijke Pensioenwet
bevat nu eenmaal deze leemte. Wij hebben werkelijk naar alle
gaatjes gezocht, die te vinden zijn. Wij konden den Raad
niet zeggen: geef gij den heer Martin een jaar verlof. En
aangezien daaraan geenerlei bijzondere behoefte is ontstaan,
konden wij evenmin zeggen, dat de Raad eene motie moest
aannemen, of op welke andere wijze ook moest bewerken,
dat voortaan aan de jongensschool der lste klasse 9 onderwijzers
zouden aangesteld zijn. Dit is iets, dat wij we! hebben aan
gegeven, doch dat wij niet zelf konden voorstellen. Nog eens,
wij hebben de geheele zaak zoo welwillend mogelijk behan
deld. Maar wij kunnen niet helpen, dat dit verzoek in strijd
komt met wet en verordening.
De heer Pera. M. d. V. Mag ik mijn vraag nog eens her
halen Is het mogelijk, dat de overeenkomst zoo gemaakt wordt,
dat de heer Martin, als hij terug mocht keeren, kan komen
aan een andere school?
De Voorzitter, Wij kunnen toch met den heer Martin
geene overeenkomst sluiten!
De heer van der Lip. Ik kan begrijpen, dat er bij den Raad
in deze eene neiging bestaat om te helpen, want het geval is
inderdaad voor den heer Martin hard. Wij hebben dat echter
evengoed overwogen als de Raad. Wij hebben op alle manieren
getracht eene oplossing te vinden, maar wij hebben tot onze
spijt geen behoorlijk middel kunnen vinden om hem uit de
moeilijkheid te helpen. De weg, dien de heer Heeres op wil,