DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1911.
131
neeskundig zijn goedgekeurd. Wanneer een van deze beide
heeren benoemd mocht worden, mogen wij derhalve aannemen,
dat de benoeming geschiedt onder voorwaarde dat de benoemde
alsnog geneeskundig wordt goedgekeurd.
Wordt benoemd met algetneene (24) stemmen de heer W.
Hoekstra.
IV. Benoeming van een onderwijzer met verplichte hoofd
akte aan de school der 4e klasse No. 1.
(Zie Ing. St. No. 235).
Wordt benoemd met algemeene (24) stemmen de heer S. Metz,
onder voorwaarde derhalve, dat alsnog door den benoemde
eene geneeskundige verklaring wordt overgelegd van goeden
gezondheidstoestand.
V. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 2e klasse
voor Jongens en Meisjes aan de Oude Vest.
(Zie Ing. St. No. 237).
Wordt benoemd met 23 stemmen de heer A. üverbosch;
1 biljet is van onwaarde.
De Voorzitter. Ik dank de heeren van het stembureau
voor de genomen moeite.
VI. Verzoek van H. G. Martin om eervol ontslag als onder
wijzer met verplichte hoofdakte aan de Jongensschool der
le klasse.
(Zie Ing. St. No. 238).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Pera. M. d. V. Burgemeester en Wethouders heb
ben eenmaal de welwillendheid gehad om aan den Raad mede
te deelen, waarom zij er niet aan denken aan het verzoek van
den heer Martin om hem een jaar verlof te verleenen, te
voldoen. Ik hoop. dat het mij veroorloofd zal zijn, omtrent
deze zaak iets mede te deelen.
Vooreerst moet ik dan zeggen, dat, wanneer er quaestie
van geweest is, een bewijs van welwillendheid te geven, het
altijd mijn streven is geweest, mede te gaan tot de uiterste
grenzen. Nu wil ik op dit oogenblik niet zeggen, dat zulks bij Bur
gemeester en Wethouders ontbreekt; maar wat ik mededeelen
wil. is het gesprek, dat ik naar aanleiding van deze zaak
gehad heb met den heer Martin. Misschien heeft hij bij andere
heeren ook een bezoek gebracht, maar in ieder geval, hij is
bij mij gekomen en heeft mij medegedeeld, welk verzoek hij
had ingediend; dat hij zich eerst had gewend tot Burge
meester en Wethouders en dat die hem hadden te kennen
gegeven, dat hij zich moest wenden tot den Raad.
Ik heb er niet aan gedacht, dat het geven van verlof een
voudig bij Burgemeester en Wethouders thuis behoort, doch heb
hem gezegd, dat het mij zeer moeilijk voorkwam hem gewoon
een jaar verlot te geven met het volle recht om na een jaar
hier te kunnen terugkeeren; dat het mij werkelijk voorkwam,
dat zulks niet in het belang van de school was, doch dat
een andere vraag was, of er misschien niet een middenweg
was te vinden, waardoor in deze zaak aan de eene zijde aan
zijn verlangen en zijne begeerte zou kunnen worden voldaan en
aan de andere zijde de Gemeente ook niet overbodig be
last werd.
M. d. V. Wat ik met hem besproken heb, dat in deze rich
ting gedaan kan worden, wil ik hier verder mededeelen en
ik zou aan Burgemeester en Wethouders wel in overweging
willen geven zoo mogelijk dien weg in te slaan.
Ik heb hem gezegd, dat het moeilijk is voor het Gemeentebe
stuur om de verplichting op zich te nemen, hem, wanneer hij na
een jaar terug mocht keeren, weder dezelfde positie te verschaf
fen, die hij nu heeft, aangezien het in het belang van de school is,
dat er direct een vaste benoeming plaats heeft, en dat het
Gemeentebestuur niet het geheele jaar in een twijfelachtigen
toestand kan verkeeren, door niet te weten wat er gebeuren zal.
Ik heb hem gevraagd: zoudt u er tevreden mede kunnen
zijn, indien u, wanneer u na een jaar in den Gemeentedienst
van Leiden terugkeert, een betrekking zoudt krijgen aan
welke school ook? Wij weten allen wel, dat er telkens be
noemingen moeten plaats hebben, zoodat de tijd dat er geen
gelegenheid zou zijn om benoemd te worden, in ieder geval
uiterst kort is. Daarin zou hij gaarne bewilligen. Wanneer
dus op die manier voor hem de gelegenheid geopend werd
om in den Gemeentedienst van Leiden terug te keeren
wat toch zonder bezwaar voor de Gemeente Leiden zou kun
nen geschieden dan was aan zijn begeerte voldaan, zon
derdat de Gemeente Leiden van belang belast werd.
Het was mijn doel, tenzij er bezwaar tegen gemaakt wordt,
voor te stellen, dat omtrent H. G. Martin beslist wordt over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
tenzij Burgemeester en Wethouders alsnog een weg mochten
vinden, waardoor op voor de Gemeente bevredigende wijze
aan het verzoek van Martin om een jaar verlof kan worden
voldaan.
De heer Vergouwen. M. d. V. Het heeft ook mij getroffen,
dat door Burgemeester en Wethouders geen middel gevonden
is (en dat ligt natuurlijk niet aan Burgemeester en W.ethou-
ders, maar dat zal wel aan de wet liggen), om in deze den
onderwijzer Martin ter wille te zijn en ik zou wel willen vragen,
of, na het indienen van dit ingekomen stuk, Burgemeester en
Wethouders nog een middel hebben gevonden, want ik vind het
hard, dat, wanneer iemand twintig jaar lang aan het pensioen
fonds heeft bijgedragen, hij dit alleen door een lotsver
andering geheel en al zou verliezen. Wanneer het eenigszins
mogelijk is, moet alles gedaan worden om daaraan tegemoet
te komen en waar deze onderwijzer twintig jaar gewerkt heeft,
is daartoe ook wel eenige reden. De wet zal echter uitspraak
moeten doen en bij de wet moeten wij ons in allen gevalle
neerleggen. Is er geen middel op te vinden, dan is er niets
anders, dan is het voorstel van Burgemeester en Wethouders
het eenige dat wij kunnen aannemen.
De heer Heeres. M. d. V. Wanneer ik den heer Martin
en zijn gesprek goed heb begrepen, dan geloof ik, dat de heer
Pera den heer Martin niet begrepen heeft, want de beide
mededeelingen, die van den heer Pera en van den heer Martin,
kloppen niet volkomen. De bedoeling die de heer Martin met
zijn verzoek heeft, is, als ik hem goed begrepen heb, deze:
hij wordt voor één jaar tijdelijk geplaatst te Doetinchem en
wanneer hem in dat jaar bijvoorbeeld een ziekte overkomt,
waardoor hij ongeschikt wordt zijn betrekking te bekleeden,
dan zou hij geenerlei aanspraak meer hebben op pensioen,
dan zou hij al hetgeen hij gedurende twintig jaar in het
pensioenfonds heeft bijgedragen, verloren hebben. Dat is, meen
ik, zijn bedoeling.
Nu zou ik het ontzettend hard vinden, dat de heer Martin,
die twintig jaren als gemeente-ambtenaar heeft gewerkt en
bijgedragen in het pensioenfonds, ten gevolge van een maat
regel, door het gemeentebestuur van Doetinchem genomen
(zij het ook geheel terecht genomen), zijn aanspraak op pensioen
zou verliezen. Met andere woorden, wanneer een middel kon
worden gevonden om zijn aanspraak op pensioen te bestendigen,
zou ik gaarne daarin medegaan. Ik wil wel erkennen, dat,
toen ik het praeadvies van Burgemeester en Wethouders ge
lezen had, ik eenigermate teleurgesteld was, maar ik heb daarna
eens poolshoogte genomen en ik heb begrepen dat Burgemeester
en Wethouders moeilijk een ander praeadvies konden uit
brengen. Nu heb ik mijn gedachten eens laten gaan over de
vraag, of de heer Martin niet op andere wijze te helpen was,
en ik ben daarbij gestuit op art, 7 van de verordening van
12 Maart 1908: »De Gemeenteraad behoudt zich voor, het getal
onderwijzers in de artt, 4 en 5 genoemd, bij gewijzigde behoefte
te vermeerderen." Met andere woorden, de Gemeenteraad heeft
de bevoegdheid om de formatie van de school, waarbij de heer
Martin is geplaatst, uit te breiden. Toen ik hierover nadacht,
heb ik evenwel eenig bezwaar gevoeld tegen het indienen van
een daartoe strekkend voorstel, omdat ik eraan twijfelde of
de uitdrukking «gewijzigde behoefte" slaat op een geval als
dit. Ik ben echter een homo novus hier, en de mogelijkheid
bestaat, dat bij de totstandkoming van de verordening een
dergelijk geval zoo al niet is voorzien, dan toch in elk geval
mede in den koop is genomen. Ik zou dus willen vragen:
is het mogelijk dat art. 7 van de verordening in dit geval
wordt toegepast? In dit geval zou ik willen voorstellen, het
verlof te verleenen en over te gaan tot een definitieve benoeming.
Ik had gehoopt dat met een tijdelijke benoeming zou kunnen
worden volstaan, maar het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders is op dit punt ongunstig en ik wil gaarne mijn
ondeskundig hoofd neerleggen bij dit deskundige woord.
Wanneer op deze wijze, door toepassing van art. 7 van de
verordening, een oplossing zou kunnen worden gevonden, dan
zou dit mij, en naar ik vermoed velen leden van den Raad,
wenschelijk voorkomen, want inderdaad, het is een bijzonder
hard gelag dat de heer Martin, bij zijn rechtmatige pogingen
om zijn positie te verbeteren, op deze kwestie zou afstuiten
of tenminste nadeel daarvan zou ondervinden.
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch alleen even op te mer
ken, dat ik hoegenaamd niet begrijp, op welke wijze ik den
heer Martin verkeerd begrepen zou hebben, zooals de heer
Heeres uitspreekt. Nieuws heeft de heer Heeres niets gezegd;
wat hij mededeelde, staat duidelijk, zwart op wit, gedrukt en
is voor iedereen te begrijpen. De kwestie is alleen: bestaat
er een weg om den heer Martin verlof te geven, zoodat de
betrekking op het oogenblik niet afgebroken wordt en hij zijn
aanspraken op pensioen behoudt, zonderdat de gemeente
Leiden daardoor bijzonder belast wordt?en daarom heb
ik gevraagd, of in den door mij genoemden weg niet de ge
legenheid aangeboden wordt om aan de begeerte van den
heer Martin te voldoen, terwijl wij als Raad daardoor de
genoegdoening hebben, hem ter wille te zyri.
De heer van Hamel. M. d. V. Het verheugt mij, dat bij
alle drie de sprekers voorzit de gezindheid om aan den wensch