112 DONDERDAG 27 JULI 1911. kunnen afschrijven zonder goedkeuring van den Raad, dan tot een bedrag van 33642.18, terwijl, wanneer men volgt den weg. door mij aangegeven, men verder zal kunnen gaan en zonder nadere goedkeuring van den Raad kan afschrijven tot 31842.18. De Voorzitter. Ik kan den heer Bosch de verzekering geven, dat ik het betoog, dat hij heeft gehouden als lid, uitmakende de minderheid, van de Commissie van Financiën, met belangstelling heb aangehoord, en ik moet toegeven, dat er uit een oogpunt van theoretisch boekhouden zeer weinig tegen te zeggen valt. Evenwel, de statuten van de Vereeniging verzetten zich m. i. tegen eene wijze van behandeling van deze zaak,.als door den heer Bosch wordt verdedigd, hoewel de heer Bosch zijne meening argumenteert met erop te wijzen, dat we hier staan voor eene leemte in de statuten, daar immers wèl in het geval van vermindering van rente van de obligatiën voorzien is, maar niet in het geval, dat ons thans bezighoudt. Naar mijne meening is het niet mogelijk, te komen tot eene boekhouding, zooals de heer Bosch die wenscht en zooals ook voor de Vereeniging zelve theoretisch eene juistere wijze van boekhouding zou zijn, zonder verandering aan te brengen in de statuten der Vereeniging. Nu zou het natuurlijk op den weg kunnen liggen van Burgemeester en Wethouders, de Vereeniging aan te schrijven hare statuten te veranderen. Wanneer ik de zaak echter bezie van den kant der ge meente, dan zou ik liever de tegenwoordige wijze van boek houding houden. Wat toch is het geval? De jaarlijksche af schrijving bedraagt thans, na de extra-afschrijving van 4500.— ƒ157.50 meer dan vroeger, daar de Vereeniging jaarlijks 157.50, d. w. z. 31% van 4500.minder aan rente behoeft te betalen. Ergo, komt het voor de gemeente op hetzelfde neer. Maar had de boekhouding plaatsgehad op de wijze, zooals de heer Bosch wenscht, dan was jaarlijks de rente verminderd met 180.d. w. z. met 4 van ƒ4500.Derhalve zouden wij jaarlijks 180.minder hebben bij te passen. Het verschil echter is, dat de Vereeniging met de door haar toegepaste wijze van boekhouding eerder zal zijn geko men tot de 40 van het oorspronkelijk kapitaal, zoodat wij eerder van bijbetaling af zijn. En nu vermoed ik, dat het vroeger bereikt zijn van dit punt precies zal opheffen het nadeel van de 180.die wij bij de handhaving van de gevolgde wijze van boekhouden gedurende eenige jaren meer zullen hebben bij te passen, dan wanneer de methode van den heer Bosch werd toegepast. Maar daarenboven zouden wij dan en dat vind ik het groote bezwaar tegen de methode van den heer Bosch, op grond waarvan ik ook liever de tegenwoordige wijze van boekhouding behouden zou, langer moeten afschrijven, omdat wij zouden moeten doorgaan niet totdat 40% van de oorspronkelijke totaalkosten bereikt zouden zijn, maar tot 40 van de met 4500.verminderde oorspronkelijke kosten; wij zouden dus 40% van 4500.meer moeten afschrijven en dus even eens een grooter bedrag moeten bijdragen in de te lijden verlie zen. Dat zou nu nog niet zoo erg zijn in het geval, dat wij hier bespreken, maar, aannemende het geval, dat de heer Bosch stelde, dat men nl. voor 20000.— had verkocht, zou dit op het oogenblik een verschil uitmaken van 40 van 20000.— of van 8000. Wanneer wij daarentegen de wijze van boekhouden blijven toepassen, die wij thans volgen, zullen wij geen oogenblik langer behoeven bij te dragen, dan tot het tijdstip, waarop het bedrag van 40 van de oorspronkelijke totaalkosten bereikt is. Ik geloof dus niet, dat het voor de gemeente voordeelig zou zijn, indien in de tot nu toe gevolgde boekhouding, over eenkomstig den wensch van den heer Bosch, verandering werd gebracht, al is ook datgene, wat de heer Bosch heeft gezegd, in theorie volkomen juist. Wat de heer Bosch wenscht, zou alleen kunnen geschieden, indien de statuten werden ver anderd, terwijl door deze verandering het belang van de ge meente niet zou worden gebaat. Daarom zou ik de zaak wenschen te houden, zooals zij nu is. De heer Bosch. M. d. V. Het heeft mij genoegen gedaan uit uw spreken te mogen opmerken, dat eene zekere vrees, die ik koesterde en waarover ik tot nu toe met opzet heb gezwegen, geen reden van bestaan heeft. Ik heb expres op deze zaak gewezen, omdat ik meende, dat de bedoeling bij de Vereeniging zou hebben kunnen bestaan, om later te zeggen: neen, de statuten spreken van eene extra-afschrijving, en die nemen wij boven de 60%; die extra-afschrijving van ƒ4500 gaat dus af vari de balanswaarde na afschrijving van 60%. Uit uw ant woord meen ik te mogen opmerken, dat die bedoeling bij de Vereeniging niet voorstaat. Ware dit wel het geval, dan zou ik voorstellen deze rekening niet goed te keuren, maar eerst de statuten te veranderen, want dan zou men een stelsel volgen, dat bij de oprichting noch door de Vereeniging zelve noch door den Raad bedoeld is. Omdat wij door den nu gevolgden weg eenige jaren vroeger tot eene afschrijving van 60 zullen komen, heb ik gemeend hierop met nadruk te moeten wijzen, en omdat het nu een betrekkelijk klein bedrag betreft, ben ik tevreden hierop de aandacht te hebben gevestigd, mits vast sta, dat de extra-afschrijving geen verdere gevolgen hebben zal dan eene vervroegde afschrijving en ons niet nu reeds bindt tot eene afschrijving boven de 60%. De Voorzitter. Ik heb het bestuurder Vereeniging er niet over geraadpleegd, dus het is mij niet mogelijk, hier als zeker te verklaren, dat de door mij gegeven interpretatie ook die is van het bestuur, hoewel hieromtrent bij het College van Bur gemeester en Wethouders geen twijfel bestaat. Ik heb er daarom geen bezwaar tegen, den Raad het voorstel te doen om de reke ning goed te keuren, onder voorwaarde, dat de Vereeniging ver klaart, dat de extra afgeschreven ƒ4500.absoluut geen invloed hebben op het in art. 15 der statuten genoemde bedrag van 60 der totaalkosten, die afgeschreven zullen worden. Deze extra-afschrijving behoort met die in de statuten genoemde som, tot waarop geregeld afgeschreven zal worden, niets te maken te hebbenhet is goed, daaromtrent eene uitdrukkelijke bevestiging van het bestuur der Vereeniging te verkrijgen, zoodat het eens vooral vaststaat, dat, zoodra het bedrag dei- balans waarde tengevolge van die geregelde afschrijvingen zal zijn gedaald tot 33642.18, er geen verdere afschrijving zal mogen plaatshebben, tenzij natuurlijk de gemeente in verdere afschrijvingen bewilligt. De heer Bosch. Wanneer ik bet aan Burgemeester en Wet houders mag overlaten, zal ik gaarne uw voorstel aannemen. De Voorzitter. Kan de vergadering medegaan met het voorstel, om de rekening goed te keuren- onder voorwaarde, dat de Vereeniging aan Burgemeester en Wethouders verklaart, dat de 4500.die verleden jaar extra zijn afgeschreven, ook volgens haar oordeel zonder eenigen invloed zijn op het bedrag der in art. 15 der statuten genoemde 60 zoodat de grens, die aan bet voortgaan met afschrijven in de statuten gesteld is, dezelfde blijft als van den aanvang af, n.l. 33642.18? De heer Vergouwen. M. d. V. Gesteld, dat men aan de Vereeniging deze voorwaarde oplegt en zij er geen genoegen mee neemt, wat dan? Is dan de rekening niet goedgekeurd? De kwestie, die de heer Bosch in het midden heeft gebracht, is ter sprake geweest in den boezem van de Commissie van Financien, en, zooals uit de stukken blijkt, heeft de Com missie goedgevonden, dat het gevoelen van den heer Bosch uitgebreid in het rapport werd opgenomen, omdat bet van belang was, deze kwestie te brengen onder de aandacht van den Raad. Maar toen zij de statuten der Vereeniging had geraadpleegd, was de meerderheid van gevoelen, dat zij geen vrijheid had, de rekening niet goed te keuren. Volgens de statuten moeten wij de aangeboden rekening goedkeuren, althans naar het gevoelen van de meerderheid. Wanneer de Raad eene voorwaarde stelt en de Vereeniging accepteert die niet, is dan de rekening goedgekeurd of niet? Want de Ver eeniging kan zeggenwij hebben gehandeld volgens art. 15 der statuten, derhalve is er op ons niets aan te merken. Een ander geval zou het zijn, wanneer de zaak door Bur gemeester en Wethouders met de Vereeniging werd besproken, omdat er een leemte is in de statuten, want wel is voorzien in de vermindering van de rente der obligatiën, maar niet is voorzien in het geval, dat er een verkoop zou plaats hebben. Men heeft niet gedacht aan de mogelijkheid van verkoop; het is trouwens niet het doel van de Vereeniging te koopen en te verkoopen, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten. Daarom acht ik het het beste, dat de rekening wordt goedgekeurd, maar dat aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen met de Vereeniging nader te bespreken, of het niet mogelijk zou zijn, de statuten te wijzigen, zóó, dat ook wordt voorzien in het geval, dat de verkoopswaarde vermin derd wordt met den verkoop van huizen. Ik meen, dat dit de beste oplossing is, om conflicten te vermijden. De heer van der Lip. M. d. V. Naar mijne meening is het minder wenschelijk, den weg in te slaan, door U, naar aan leiding van het door den heer Bosch gesprokene, aangegeven. De rekening voorwaardelijk goed te keuren, komt mij min of meer bedenkelijk voor. Ik voor mij zou de rekening onvoor waardelijk willen goedkeuren, omdat geheel is gehandeld over eenkomstig de statuten. Wil men dit echter niet, dan zou ik in overweging willen geven, om de zaak nu aan te houden en eerst aan de Vereeniging te vragen, hoe zij over het punt in kwestie denkt. Luidt het antwoord bevredigend, dan kan de rekening in eene volgende vergadering worden goedgekeurd eene rekening voorwaardelijk goed te keuren, acht ik niet goed. Ik herhaal echter, dat ik er persoonlijk voor ben, om reeds nu de rekening goed te keuren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 4