DONDERDAG 27 JULI 19it. 111 Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen en aan de Meisjesschool der 2e klasse. (Zie Ing. St. No. 192). Wordt benoemd met 19 stemmen Mej. G. van Bemmel; Mej. H. A. Kras verkreeg 4 stemmen. IV. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der 4e klasse No. 1 (vacature Mej. Ittmann). (Zie Ing. St. No. 188). Wordt benoemd met algemeene (23) stemmen Mej. M. J. Groen. V. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der 4e klasse No. 1 (vacature Honselaarj. (Zie Ing. St. No. 188). Wordt benoemd met algemeene (24) stemmen Mej. T. B. Hoff. (De heer Fokker was inmiddels ter vergadering gekomen). VI. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 3e klasse No. 1. (Zie Ing. St. No. 189). Wordt benoemd met 23 stemmen de heer J. A. P. van Leeuwen; de heer A. A. L. van den Hoven van Genderen verkreeg 1 stem. VII. Benoeming van een onderwijzer aan de school der 3e klasse No. 7. (Zie Ing. St. No. 189). Wordt benoemd met 22 stemmen de heer A. Meijer; de heer A. A. L. van den Hoven van Genderen verkreeg 2 stemmen. VIII. Benoeming van eene 2e onderwijzeres in de hand werken aan de school der 3e klasse No. 4. (Zie Ing. St. No. 190). Wordt benoemd met 23 stemmen Mej. M. J. Choufour; 1 biljet was in blanco. IX. Benoeming van eene 2e onderwijzeres in de hand werken aan de school der 3e klasse No. 8. (Zie Ing. St. No. 190). Bij de eerste stemming verkrijgen de dames A. S. Hooyer en J. H. Neuteboom ieder 10 stemmen en Mej. A. M. Kosters 4 stemmen. Daar niemand de volstrekte meerderheid verkregen heeft, wordt overgegaan tot eene nieuwe vrije stemming. Alsnu wordt benoemd Mej. Neuteboom, met 13 stemmen; Mej. Hooyer verkreeg 11 stemmen. X. Benoeming van eene 3e onderwijzeres in de handwerken aan de school der 3e klasse No. 2. (Zie Ing. St. No. 191). Wordt benoemd met 21 stemmen Mej. A. Th. van Wijngaar den; Mej. J. J. W. Brijnen verkreeg 1 stem, terwijl 2 bil jetten van onwaarde waren. XI. Benoeming van een keurings-veearts, tevens adjunct directeur van het Openbaar Slachthuis. (Zie Ing. St. No. 193). Wordt benoemd met 23 stemmen de heer Dr. J. Eggink; de heer E. Vleming verkreeg 1 stem. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van het stem bureau voor de genomen moeite. XII. Verzoek van Mej. A. Roelofs om eervol ontslag als onderwijzeres aan de school der 3e klasse No. 5. (Zie Ing. St. No. 178). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. XIII. Rekening, dienst 1910, van de Vereeniging tot be vordering van den bouw van werkmanswoningen. (Zie Ing. St. No. 194). De beraadslagingen worden geopend. De heer Bosch. M. d. V. Als lid van de minderheid van de Commissie van Financiën heb ik gemeend, een oogenblik de aandacht van den Raad te moeten vragen voor den post, die nader is omschreven in de Ingekomen Stukken No. 194. Het is mij gebleken, dat, hoewel dit stuk voor een gewoon advies breedvoerig is opgesteld, er toch nog enkele heeren zijn, voor wie deze zaak niet volkomen duidelijk is. Daarom wil ik trachten, de zaak helderder uiteen te zetten, opdat het voor ieder duidelijk wordt. De zaak is, dat, volgens art. 15 van de statuten der Ver eeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswonin gen, de afschrijving wordt gevonden, door te nemen 4% van de totale kosten en hiervan af te trekken 31/2°/o van de balans- waarde. Deze 372% is de rente voor de nog niet afgeloste obligatiën. Het daarna overblijvende bedrag dient voor afschrij ving, zoodat dus het eerste jaar 372% diende voor rentebetaling der obligatiën en 72% voor afschrijving. De afschrijving klom verder daardoor jaarlijks met. 372% over het afgeloste gedeelte. Dit heeft plaatsgevonden tot 1909. Maar in dat jaar heeft de Vereeniging eene transactie kunnen sluiten met de Electrische Spoorwegmaatschappij en met de Nederduitsch- Hervormde -Gemeente te Leiden, betreflende het afstaan van een overweg en het recht geven op een overpad over hare terreinen aan de »Kooi", waardoor de Vereeniging ƒ4500 als buitengewone inkomsten kon boeken. Toen heeft zij den Raad voorgesteld, die ƒ4500 extra te mogen afschrijven op de haars inziens nog altijd vrij aanzienlijke balans waarde van deze ter reinen. Hare motiveering was dezeDe gemeente heeft door deze afschrijving de verantwoordelijkheid voor de rentegarantie van de 4500 niet langer te dragen. De motiveering van Burge meester en Wethouders was hiermede volkomen in overeen stemming. Het geheele verzoek bedoelde dus te zijn in het voordeel der gemeente. En een ieder, die het praeadvies van Burgemeester en Wethouders las, althans mij is het zoo gegaan en ik vertrouw wel den meesten met mij, kreeg den indruk, dat de gemeente, door deze afschrijving toe te staan, voor 157,50 minder in de kosten zou hebben bij te dragen. Wat blijkt echter, nu de rekening over 1910 onder onze aandacht komt? Dat de afschrijving van 4500 van de balans- waarde zelve eene verhooging van de afschrijving van de totaalsom teweegbrengt, omdat het verschil van f 4500 a 3f opweegt tegen de mindere rente, die betaald is voor de afgeloste obligaties, zoodat wat de gemeente heeft bij te passen gelijk blijft, alleen met een klein nadeel in de toekomst door de daardoor ontstane vroegere aflossing. Voor de Vereeniging zit er alleen dit voordeel in, dat, door toepassing van deze wijze van afschrijving, de gemeente bijdraagt in het telkenjare meer te lijden verlies, waardoor het plan, om in 50 jaar 60% van de waarde af te lossen, is omvergekegeld, want nu lost, met behulp van de gemeente, de Vereeniging die 60 vroeger af en de gemeente wordt dus inde noodzakelijkheid gebracht, bij te dragen in het eventueel te lijden verlies, om daardoor tot een vroegere aflossing te komen. Nu is in de Commissie van Financiën tegen mij aange voerd: kunnen wij met het oog op art. 15 der statuten daarop wel captie maken'? Wat zegt nu art. 15 Eerst wordt gezegd »Er wordt opgemaakt, wat de totaalkosten bedragen hebben der perceelen, die, na herstelling of na herbouw, in het ver- loopen jaar voor verhuring zijn gereed gekomen." Van dit be drag wordt dan de afschrijving geregeld, gelijk ik heb mede gedeeld. Maar wat volgt nu? In de volgende alinea wordt gezegd: »Bij vermindering van den rentevoet der obligatiën wordt, in afwijking van het hier bepaalde, de annuïteit zoo gesteld of gewijzigd, dat daaruit eene afschrijving voortvloeit van zestig ten honderd binnen vijftig jaar." Dit wil dus m. i. zeggen, dat men heeft trachten te voorzien in het mogelijke geval van verlaging van den rentevoet der obligatiën, maar dat het geval van verkoop van een deel van het terrein niet is voorzien; daaraan heeft men niet gedacht en daardoor komt men tot eene grootere afschrijving, dan men heeft bedoeld. In art. 15 wordt met geen woord gesproken van verkoop van perceelen of van het leggen van een servituut op het terrein enz., maar uit het door mij aangehaalde blijkt ten duidelijkste, dat het steeds de bedoeling geweest is, niet meer af te schrijven dan 60%, in een niet korter termijn dan 50 jaar. Had men dezen post beschouwd als winst, dan had ver leden jaar deze als winst moeten geboekt worden en niet moeten gebruikt worden als extra-afschrijving, niet als extra aflossing. Nu men echter den post als waardevermindering heeft geboekt, moet de waardevermindering niet alleen toegepast wor den op de tegenwoordige balanswaarde, maar ook op de in koopsom of op de totaalkosten. Onderstel, dat wij het nu gevolgde stelsel doortrokken en dat een complex van terrein werd verkocht ad 20000..Dan zouden wij het financieele bezwaar wel gevoelen. Nu betreft het slechts eene kleinigheid. Doch daarom acht ik het nu ook juist goed, om erop te wijzen, omdat het in het vervolg hoogst noodig kan zijn, dat hierop wel degelijk wordt gelet, zoodat men krijgt eene juiste boeking. Het is noodig, dat bij verkoop van een gedeelte van het terrein of het leggen van een servituut gezegd wordt: die waarde is er uit; wij moeten afschrijven zoowel op de inkoopssom als op de balanswaarde. Dan krijgen wij eene juiste regeling. Ik hoop, M. d. V., dat thans de zaak duidelijk zal zijn voor hen, voor wie zij nog niet begrijpelijk was. Ik zou werkelijk wenschen, dat, zonder te zeggenanders blijf ik de rekening afkeuren, toch met de Vereeniging overleg werd gepleegd, of het volgens haar oordeel niet beter is, w-anneer de afschrijving zoo plaats vindt, als ik heb voorgesteld. Want, gelijk ik reeds heb gezegd in de Ingekomen Stukkeublijft de afschrijving geregeld, zooals op het oogenblik het geval is, dan zal de Vereeniging niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 3