102 doordat voor elk kind beneden ien leeftijd van 16 jaar een aftrek van 20 plaats heeft en in denzelfden gedachtengang, die hieraan ten grondslag ligt, kan het dus niet anders dan billijk genoemd worden, wanneer de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud voor een ongehuwde, die geen kostwinner voor een gezin is, op een lager bedrag wordt bepaald dan voör een gehuwd of daarmede gelijkgesteld persoon. Door deze vermindering van den aftrek voor de ongehuwden daalt het vermenigvuldigingscijfer, altijd gerekend over 1910, tot 5.33, waardoor dit ook lager is, dan het percentage bij ëèn generalen aftrek van f 5Ó0 zou hebben bedragen, welk percentage, zooals wij reeds zeiden, over 1910 5 44 zou zijn geweest. Een en ander is nader aangegeven op den in de Leeskamer ter inzage liggenden staat A. Op dien staat is in de kolommen 2 en 3 voor de verschillende klassen, waarin de belasting schuldigen zijn aangeslagen, aangegeven, hoe groot de belas ting over het jaar 1910 zou zijn geweest, bij invoering van de in artikel 8 der ontwerp-verordening voorgestelde pro- gressiestaat, zoowel bij een aftrek van 400 voor alle aan slagen, als bij een aftrek van f 400 voor de aanslagen van de gehuwden en daarmede gelijkgestelden en van f 300 voor die der ongehuwden. In de kolommen 4 en 5 is hetzelfde vermeld voor het geval de aftrek voor allen was verhoogd resp. tot f 500 en f 600 en het stelsel der bestaande ver ordening overigens was behouden, terwijl eindelijk in kolom 6 te lezen is, hoeveel de belasting voor de verschillende klassen in 1910 heeft bedragen. De staat geeft zoodoende een duidelijk en volledig overzicht van de verschillende stelsels en de daaraan verbonden gevolgen en wij meeuen derhalve met verwijzing naar dien staat in hoofdzaak te kunnen volstaan. Slechts enkele voorbeelden willen wij hier echter nog aan halen, om U een inzicht te geven in het verschil tusschen den bestaanden toestand en dien, welke zal ontstaan bij aan neming van ons voorstel. Zoo zou iemand met een belastbaar inkomen van f 50, d. i. dus na eventueelen kinderaftrek en na aftrek van de som voor noodzakelijk levensonderhoud, over 1910 volgens ons voorstel betaald hebben f 1.06, terwijl de belasting volgens de bestaande verordening bedroeg f 2.45. Bij een belastbaar inkomen van f 100, zouden deze bedragen resp. f 2.39 en f 4.90 zijn geweest, een niet gering verschil dus voor hen, die slechts in het genot zijn van een laag inkomen. Doch uit den staat blijkt ook, dat zij, die een eenigszins hooger inkomen hebben, bij aanneming van ons voorstel eveneens worden ontlast. Neem b.v. iemand met een werkelijk inkomen van f 1500, die gehuwd is, doch geen kinderen beneden den leeftijd van 16 jaar ten zijnen laste heeft. Deze persoon moest in 1910 volgens de bestaande verordening betalen f 53.90, terwijl hij volgens ons voorstel f 51.43 zou hebben moeten betalen. Ook deze belastingschul dige wordt dus bij het nieuwe stelsel ontlast, kortom ieder, die een zuiver inkomen heeft van niet hooger dan f 2100, indien hij geen kinderen beneden 16 jaar heeft. Bij het bezit van kinderen beneden 16 jaar kan het nieuwe stelsel ook nog bij een zuiver inkomen van niet hooger dan f 2300 voor- deeliger voor den belastingbetaler zijn. Natuurlijk zullen, het spreekt vanzelf, de overige belastingschuldigen een weinig meer moeten betalen, dan volgens de bestaande verordening het geval zou zijn. Bijzonder veel zal dit echter niet zijn. Iemand met een werkelijk inkomen van f 3750 'sjaars zal b.v. 7 meer moeten betalen en iemand met een inkomen van f 25.000 nog geen 100 meer, welke verschillen nog iets kleiner worden, indien kinderaftrek plaats heeft. Men ziet dus, dat de gevolgen van het nieuwe stelsel voor de hooger aangeslagenen niet van zoo bijzonder gewicht zijn, terwijl de in de laagste klassen aangeslagenen er zeer door worden ontlast. Behalve de besproken wijzigingen zouden wij U in over weging willen geven nog verschillende andere wijzigingen in de bestaande verordening aan te brengen en de verordening met het oog daarop in haar geheel opnieuw vast te stellen. In artikel 1 der thans geldende verordening is bepaald dat de te heffen belasting, de suppletoire kohieren buiten rekening gelateneen bedrag van 425.000 niet mag over schrijden. Aangezien dit cijfer in het loopende jaar reeds bijna is bereikt en in de eerstvolgende jaren zeker zal worden overschreden, stellen wij U voor het bedrag te verhoogen tot 500.000. "Verder heeft de praktijk geleerd, dat het geraamde bedrag van 5 ten honderd voor kwade posten veel te laag is en op 10 ten honderd dient te worden bepaald. Uit artikel 2 zouden wij willen doen vervallen den tekst van art. 245 der gemeentewet Deze kan wel in de toelich ting bij de beschrijvingsbiljetten worden aangehaald, doch hoort in deze verordening niet thuis. Artikel 3 behoort o. i. te vervallen. Indien dienstboden of knechts geen eigen inkomsten hebben behalve hun loon vallen zij uit den aard der zaak reeds buiten de belasting. Hebben zij daarentegen behalve hun loon wel inkomsten dan is er geen enkele reden hen niet in de belasting aan te slaan. In artikel 5 (oud 6) is thans uitdrukkelijk bepaalddat kor tingen op de traktementen of loonen van belastingschuldigen ingehouden, ter bekoming van pensioen, mogen worden afge trokken ter berekening van het werkelijk inkomen. In de praktijk had dit reeds plaatsechter zonder dat het met zooveel woorden in de verordening was bepaald. Het laatste lid van artikel 6 (oud 7) is in de conceptver ordening weggelatenmet het oog op een door Gedeputeerde Staten aan ons kenbaar gemaakten wensch en in verband met de vele moeilijkheden, bij de toepassing ondervonden, aangezien aanslag naar een bepaald cijfer alleen mogelijk was bij handhaving der eigen aangifte en niet bij afwijking van die afgifte, in hoe geringe mate ook. Als gevolg hiervan zal nu ook in de indeeling der hoogere klassen een kleine wijziging moeten worden aangebracht en wel in dien zin, dat de sprong tusschen de verschillende klassen tot 30.000 nimmer hooger is dan 1000, terwijl voor de klassen boven 30.000 het minimum en maximum 2000 zal verschillen. Artikel 7 (oud 8) heeft verschillende wijzigingen onder gaan in verband met het voorstelom voortaan den aftrek voor ongehuwdenvoorzoover zij geen kostwinners zijn, te verminderen tot f 300. Tevens is voor den kinderaftrek 200 als maximum voorgeschreven, zulks in verband met de wei gering der goedkeuring van verordeningen in eenige andere gemeenten waar de kinderaftrek niet was gelimiteerd. Verhooging van den kinderaftrek tot ƒ25, zooals door de Commissie van Financiën wordt voorgesteldachten wij naast de voorgestelde belangrijke vermindering van belastingdruk ten opzichte der lage aanslagen niet noodig en bovendien ook niet in het belang der gemeente, aangezien het vermenig vuldigingscijfer dan te hoog wordt. Artikel 8 dient ter vervanging van het bestaande artikel 9 en is hierboven reeds voldoende toegelicht. In artikel 15 (nieuw) wordt de instelling van een z. g. commissie van reclame voorgeschreven. Een dergelijke com missie treft men ook in de meeste andere gemeenten van eenigen omvang aan en zal aan hen, die zich door hun aan slag bezwaard achten, de overtuiging schenken, dat hunne reclames niet alleen, zooals nu reeds het geval is, nauw gezet worden overwogendoch bovendien nog door een com missie uit de vertrouwensmannen der burgerij een voor een worden onderzocht. Het bezwaar, dat bij velen schijnt te bestaan, dat nl. dezelfde persoon, die aan ons College over de aanslagen advies uitbrengt, ook over de reclames advi seert, zal daardoor worden opgeheven. De Commissie zal o. i. door den Raad jaarlijks uit zijn midden moeten worden benoemd en behooren te bestaan uit drie leden en drie plaatsvervangende leden. Ieder reclamant, die daartoe den wensch te kennen geeft, zal door haar in de gelegenheid moeten worden gesteld, om zijne bezwaren tegen den aanslag mondeling toe te lichten of te doen toe lichten. Haar werkkring kan zoo noodig verder bij verorde ning worden geregeld, terwijl zij de bevoegdheid zal moeten hebben bij haar onderzoek den bijstand in te roepen van den controleur der gemeentebelastingen. Eindelijk kunnen wij U nog mededeelen, dat wij voorne mens zijn het kohier niet langer in druk voor iedereen ver krijgbaar te doen stellen, aangezien ons gebleken isdat hier tegen bij zeer vele belastingschuldigen ernstig bezwaar bestaat en o. i. de voordeelen aan de uitgifte van het z. g. inkomsten boekje verbondenniet opwegen tegen de nadeelen, die van de uitgifte het gevolg zijn. Aan de leden van den Raad zal echter, evenals tot nog toe, het kohier in druk worden toegezonden. Op grond van al het bovenstaande geven wij Uwe Verga dering alsnu in overweging niet in te gaan op de door de afdeeling Leiden van den R. K. Volksbond en door «Patri monium" ingediende verzoeken, om den aftrek voor nood zakelijk levensonderhoud resp. tot f600 en 500 te verhoogen, doch tot vaststelling van de navolgende verordening te besluiten VERORDENING regelende de heffing van eene plaatselijke directe belasting te Leiden. Art. 1. Er wordt in deze gemeente een plaatselijke directe belas ting geheven tot een bedrag, telken jare bij de begrooting te bepalen dat echter, de suppletoire kohieren buiten reke ning gelaten, de som van 500.000 niet mag overschrijden. Dit bedrag wordt vermeerderd met 10 ten honderd voor kwade posten. Art. 2. Behoudens het bepaalde bij het laatste lid van art. 7 zijn belas tingschuldig allen die volgens art. 245 der Gemeentewet daar-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 2