88 DONDERDAG 15 JUNI 1911. De Voorzitter. Art. 1 voorziet daarin; daar staat toch: »De gemeente Oegstgeest verleent aan de gemeente Leiden concessie voor het leggen, hebben en onderhouden van een kabelnet met toebehooren binnen de gemeente Oegstgeest, zoodanig, dat contractanten ter eene bevoegd zijn electrische energie te leveren aan particulieren en publiekrechtelijke lichamen in en buiten de gemeente Oegstgeest, zonderdat daarvoor eenige recognitie, hoe ook genaamd, door contrac tanten ter eene aan contractanten ter andere te betalen is." De gemeente Leiden krijgt hier dus, in verband met de beginwoorden van art. 2, de uitsluitende concessie om te leveren niet alleen aan particulieren, maar ook aan gemeenten en andere publiekrechtelijke lichamen in en buiten Oegstgeest. In art. 2 nu staat: »C!ontractanten ter andere verbinden zich gedurende den duur dezer overeenkomst aan derden geen concessie te verleenen voor het leveren van electriciteit, noch zelf gedurende dien tijd electriciteit aan particulieren te zullen leveren of electriciteit voort te brengen ten behoeve van hunne eigendommen en van de straatverlichting." Oegstgeest mag dus zelf ook geen electriciteit leveren. De heer Carpentier Alting. M. d. V. In art. 1 verkrijgt Leiden de bevoegdheid om electriciteit te leveren èn aan particulieren èn aan publiekrechtelijke lichamen; dat is uit stekend. Nu moet echter ook aan Oegstgeest worden verboden, hetzelfde te doen of anderen daartoe concessie te verleenen, doch dit verbod staat niet volledig in art. 2. Daar is alleen uitgesloten de levering aan particulieren, zoodat dus de be schikking over de levering aan publiekrechtelijke.lichamen mogelijk zou blijven. Wellicht zal van zoodanige levering nooit sprake kunnen zijn, maar het komt mij toch beter voor ook hierin uitdrukkelijk te voorzien. De heer Korevaar. M. d. V. Ik laat daar, hoe het artikel uit te leggen is, maar het door den heer Carpentier Alting gestelde geval is zeker ondenkbaar. Oegstgeest mag niet aan zich zelf of aan zijne inwoners electriciteit leveren het is m. i. ondenkbaar, dat het eene fabriek zou oprichten alleen om aan andere gemeenten te leveren De heer Carpentier Alting. M.d.V. Onder den term «publiek- rechtelijke lichamen» vallen ook andere lichamen dan enkel gemeenten, bijv. ook waterschappen. Waarom zouden wij de zaak niet volledig omschrijven? De voorziening, die ik wensch, kan intusschen op twee manieren geschieden en wel öf door invoeging der woorden »en publiekrechtelijke lichamen" öf door weglating der woorden»aan particulieren", wat hetzelfde effect zal hebben, maar een van beide behoort te geschieden. De heer Fokker. M. d. V. De heer Korevaar acht het door den heer Carpentier Alting bedoelde geval ondenkbaar, maar ik kan dit niet toegeven. Als een waterschap electrisch licht wil hebben, zal Oegstgeest het mogen lederen. Ook ik acht dus het artikel onvolledig, maar wij kunnen dit zeer gemakkelijk in orde maken. De heer van der Lip. M. d. V. Opneming van de woorden »en publiekrechtelijke lichamen" zou m. i. niet het bezwaar van den heer Carpentier Alting wegnemen, met het oog op het slot van het artikel, want dan zou Oegstgeest wel zelf electriciteit mogen voortbrengen ten behoeve van publiek rechtelijke lichamen. Zou het daarom niet beter wezen, de woorden »aan particulieren" te schrappen? De Voorzitter Ik acht het beter, de publiekrechtelijke lichamen erin te brengen dan het woord «particulieren" te doen vervallen. De heer Fokker. Zou men niet aan art. 1 kunnen toevoe gen, dat de gemeente Leiden uitsluitend de concessie heeft tot levering van electriciteit? De Voorzitter. Uitsluitend" behoeft er niet meer te worden bijgezet, omdat in art. 2 reeds staat, dat geen con cessie mag worden verleend aan derden. Stelt de heer Carpentier Alting echter vo<>r, om achter het woord: «particulieren" te zetten de woorden: «of publiek rechtelijke lichamen"? De heer Carpentier Alting. Zeker, M. d. V., dat wil ik dan wel voorstellen De Voorzitter. Dan nemen Burgemeester en Wethouders dit amendement van den heer Carpentier Alting over en wijzigen het voorgestelde art. 2 in dien geest, dat achter het woord: «particulieren" worden ingevoegd de woorden: «of publiekrechtelijke lichamen". De beraadslaging wordt gesloten en het aldus gewijzigde art. 2 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 8 tot en met 13, alsmede de slotbepaling, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De concept-overeenkomst onder b. in haar geheel wordt tenslotte eveneens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XX. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbouwing van het kasteel «Endegeest" en den bouw van eene nieuwe Directeurs-woning. (Zie Ing. St. Nrs. 133 en 138). De heer Pera. M. d. V. Ik heb met leedwezen kennis ge nomen van dit voorstel, omdat daardoor een toestand zal ge schapen worden, die m.i. alles behalve werischelijk is. Als ik de stukken goed begrijp dan is de aanleiding voor een en ander deze, dat de Directeur wel eene andere woning wil hebben. Nu wil ik wel dadelijk verklaren, dat de Directeur hoog bij mij staat aangeschreven en ik wil gaarne alles doen om hem ter wille te zijn. Doch wat nu wordt gevraagd, teneinde hem aan eene andere woning te helpen, is van dien aard, dat het mij voorkomt wat te veel gevergd te zijn, vooral ook door de wijze, waarop men dan gebruik wil maken van de vrij komende woning van den Directeur. De eischen voor de huisvesting van krankzinnigen worden steeds strenger en toch zal de toestand, die hier nu zal worden geschapen, heel veel te wenschen overlaten, waarbij ik mij alleen zou kunnen neerleggen, als het gold een overgangs maatregel, die weinig kost. Vooreerst rijst de vraag, waar die patiënten, die de boven vertrekken zullen krijgen, den dag zullen doorbrengen Voor zoover ik de stukken heb kunnen raadplegen, wordt ons dat niet meegedeeld. Zij zullen zich telkens van boven naar beneden moeten begeven, een toestand dien ik allesbehalve wensche- lijk acht. Voorts, als er inderdaad eene nieuwe woning voor den Directeur komen moet, zou ik willen vragen, of het kasteel niet doel matiger zou kunnen worden ingericht voor kamers van pleeg zusters. Ook in dit opzicht laat op Endegeest de toestand veel te wenschen over en wordt met verlangen het oogenblik ver beid, dat een aantal zusters in betere conditie komt. Eij de opening van het gesticht in Rotterdam heeft men gevreesd, dat de Leidsche gestichten dermate zouden worden ontvolkt, dat zij een belangrijken schadepost zouden opleveren. Dit nu is gelukkig niet gebeurd en de vraag naar plaatsing blijft zelfs aanhouden; maar is het onder die omstandigheden niet veel doelmatiger te besluiten tot oprichting van een nieuw paviljoen, dat goed kan worden ingericht? Voor het oogenblik moet ik mij verklaren tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat ik de voorkeur geef aan eene regeling, die beter aan het doel beantwoordt. De heer Briët. M. d. V. Ik ben het in hoofdzaak met den heer Pera eens, maar wensch nog eene andere opmerking te maken. Ik vind het in de eerste plaats vreemd, dat juist nu de woning van den Directeur ongeschikt is, terwijl zij vroeger, bij de inrichting van Endegeest, wel geschikt werd geacht. Het komt mij voor, dat dit geheele plan is op touw gezet, omdat de Commissie voor den Directeur eene andere woning wenscht. Voorts vind ik het vreemd, dat Endegeest op 1U September verlof heeft bekomen om 14 mannelijke patiënten meer op te nemen dan waarvoor plaats was, terwijl reeds op 10 October d. a. v. het plan werd opgemaakt voor eene nieuwe woning voor den Directeur. Men is dus eerst begonnen, een aantal mannen te veel op te nemen en heeft toen ééne maand daarna dit feit als argument gebruikt om de inrichting ge wijzigd te krijgen en den Directeur eene nieuwe woning te verschaffen. Daaromtrent zou ik nog wel eenige opheldering willen ontvangen. Is ook de Commissie van oordeel, dat de woning van den Directeur voor dezen ongeschikt is? De heer Roem. In mijne hoedanigheid van lid van de Com missie van Endegeesl, zou men wellicht van mij verwachten, dat ik medega met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat doe ik evenwel niet en wel hoofdzakelijk hierom, omdat ik er tegen ben, dat de woning van den Directeur zal worden ingericht tot verpleging van krankzinnigen. Meermalen hebben wij toch gezien, dat door het inrichten van woonhuizen tot scholen of lokalen voor ziekenverpleging na korten tijd blijkt, dat daardoor een gebrekkige toestand wordt geschapen. Nu weet ik, dat de Inspecteur van het krankzinnigenwezen zijne goedkeuring aan dit plan heeft gehecht, maar ik wensch ei- even op te wijzen, dat wij in korten tijd reeds drie verschil lende Inspecteurs hebben gehad; een opvolger van dezen Inspecteur zal hoogstwaarschijnlijk weder van een ander gevoelen zijn en meenen, dat dit geen lokalen voor zieken verpleging zijn. Men zegt, dat de woning van den Direc teur somber is, maar nu geloof ik, dat de woning van een krankzinnige juist veel licht en lucht moet hebben. Daarom ben ik tegen het voorstel, doch niet om de kosten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 6