DONDERDAG 15 JUNI 1911.
95
De heer Hoogenboom heeft een klein verschil gevonden in
de opgaven omtrent den baggerstaal. Hieromtrent wil ik dit
opmerken. Ingeval de Raad besluit tot beltbedrijf, dan moeten
wij inrichten baggerstalen en een belt, bestaande uitsorteer-
terreinen, loodsen, stallen enz. Daartoe is het ons toebehoorende
2 tl. A. groote terrein aan de Stinksloot niet groot genoeg;
het meerdere terrein hebben wij tot vandaag in koop. Besluit
de Raad daarentegen tot verbranding, dan hebben wij aan de
Stinksloot alleen terrein voor een baggerstaal noodig en daar
voor is het in ons bezit zijnde terrein voldoende en behoeft
niets aangekocht te worden.
De heer Pera. De reden, waarom ik voor de aanbesteding
ben en niet voor eigen beheer, is in de eerste plaats hierin
gelegen, dat ik meen, dat eigen beheer niet goed is, en in de
tweede plaats omdat ik verwacht, dat wij langs den weg van
aanbesteding beter zullen worden gediend dan wanneer wij
die zaak in eigen beheer nemen. In dat opzicht is mijn oordeel
precies tegenovergesteld aan dat van den heer Korevaar. In
elk geval zou ik met aanbesteding wenschen te beginnen, en
overigens meen ik, dat geconstateerd mag worden, dat het hier
bedoelde werk bijna den geheelen dag geregelden arbeid ver
schaft, zoodat van verwisselen niet zooveel sprake zal zijn.
Van eigen beheer hebben wij tamelijk veel ondervinding,
zoodat wij wel wetendat het nogal iets te wenschen overlaat.
Aan staking heb ik in dit geval in het geheel niet gedacht.
De heer Sijtsma. Ik wil beginnen met den heer Korevaar
dank te zeggen voor zijne uitvoerige toelichting. Nu de heer
Korevaar, die zoo goed met de zaak op de hoogte is, zooveel
vertrouwen daarin stelt, is dit voor mij eene aanleiding om
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te
gaan, maar dan wil ik toch een paar opmerkingen maken.
De heer Korevaar heeft gezegdde deskundigen hebben er geen
belang bij, dat hier het vuilverbrandings-systeem wordt toege
past; zij zullen de zaak dus niet opzettelijk te mooi voorstellen.
M. d. V. Dat geef ik toe, maar ik, die bezwaren opper, heb er
evenmin belang bij, dat het er niet komt. Maar de zaak zit zoo
Het verbrandings-systeem zit nu eenmaal in de lucht; het
wordt nu reeds hier en daar ingevoerd of gepropageerd, het
heeft de aantrekkelijkheid van het nieuwe en het is dus niet
zoo vreemd, dat deze twee deskundigen bevooroordeeld waren
ten gunste van verbranding. Daarop grondde ik mijne ver
gelijking van de verschillende posten voor beide bedrijven.
De opmerkingen van den heer Korevaar hebben mij niet
teruggebracht van de meening, dat de kosten van het ver
brandings-systeem laag zijn geraamd in vergelijking met die
van het beltbedrijf. Wij moeten daarbij ook nog iets in aanmer
king nemen, n.l. dat tegenwoordig het vuil dagelijks wordt
opgehaald, terwijl dit in het stelsel van verbranding om den
anderen dag zal geschieden. Daardoor wordt de vergelijking
nog minder zuiver. Eene ophaling om den anderen dag zal
wel goedkooper zijn dan eene dagelijksche verzameling.
Waar intusschen de heer Korevaar vertrouwen in de zaak
heeft en met de grootste gerustheid het stelsel aanbeveelt en
er de verantwoordelijkheid voor durft te aanvaarden, moeten
wij m. i. met hem medegaan.
Ten slotte nog de mededeeling, dat ik, in tegenstelling met
den heer Pera, sterk ben voor eigen beheer op de gronden,
door den heer Korevaar aangevoerd, maar bovendien, omdat
dan de werklieden in beter conditie komen dan wanneer zij
in lossen dienst zijn bij een pachter.
De heer de Vries. M. d. V. Ik stel voor, de debatten te sluiten.
De Voorzitter. De heer Fokker vraagt nog het woord.
Als de heer Fokker zeer kort wil zijn, stel ik voor, hem nog
even het woord te geven.
Daartoe wordt besloten.
De heer Fokker. M. d. V. Het is moeilijk om met den heer
Korevaar te debatteeren, want hij maakt zich boos. Ik heb
gesproken over de dienstkleeding en over de loonen; maar
wel heeft de Wethouder mij beantwoord op het punt der
dienstkleeding, doch niet op het veel voornamere der loonen.
Ik ben van meening, dat de post loonen voor de verbran-
dings-inrichting met f 2000 moet worden verhoogddat
niet is gerekend op de premie aan de Rijksverzekeringsbank
voor de ongevallen-verzekering, noch op de uitgaven voor
het schoonmaken der kolken. De laatste post staat met f 4700.
uitgetrokken bij het tegenwoordig bedrijf, terwijl ik hem voor
het nieuwe bedrijf mis.
Ik vrees, dat het verbrandingsbedrijf ons heel wat meer
zal kosten dan is becijferd. Daarom gevoel ik eenigen schroom
om met het verbrandingsvoorstel mede te gaan, tenzij de cijfers
nog nader worden opgehelderd.
De heer Korevaar. M. d. V. Mag ik den heer Fokker nog
slechts even antwoorden op zijne opmerking omtrent de kolken
De heer Fokker heeft het bezwaar geopperd, dat er tegen
woordig een bedrag van ƒ4000 uitgetrokken is voor het schoon
houden der kolken, welk bedrag niet voorkomt in de kostenbe
rekening bij verbranden. Nu staat echter in de toelichting op
de exploitatie, dat dit schoonhouden gedaan moet worden door
de voerlieden, die, bij een doel matigen ophaaldienst, daartoe
volkomen de gelegenheid hebben.
De beraadslaging wordt gesloten en punt a van de conclusie
van het praeadvies, luidende: »dat na afloop van het geldende
pachtcontract op 31 December 1913 het opgehaalde stadsvuil
zal worden vernietigd langs den weg der verbranding", wordt
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Punt b, luidende: »dat de vuilverzameling en de stadsrei
niging in dit geval zal geschieden in eigen beheer", in stem
ming gebracht, wordt aangenomen met 25 tegen 1 stem, die
van den heer Pera.
Punt c, luidende: »dat het baggerwerk onder nader vast
te stellen voorwaarden zal worden uitbesteed", wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
(De heeren van der Eist en Corts hebben tijdens de behan
deling van dit punt de vergadering verlaten).
XXII. Verordening, houdende wijziging van de verordening
op de straatpolitie van den len April 1897 (Gem.blad No. 6),
laatstelijk gewijzigd bij verordening van 27 October 1910
(Gem.blad No. 23).
(Zie Ing. St. Nrs. 147 en 152).
De Voorzitter. Het advies der Gezondheids-commissie, dat
over eene enkele bepaling van deze concept-verordening moest
worden ingewonnen en dat zooals ik u in den aanvang dezer
vergadering mededeelde, is ingekomen, luidt gunstig.
Algemeene beschouwingen worden hierover niet gevoerd.
Aan de orde is art. 1, met zijne verschillende onderdeelen,
zooals dit nader door de Commissie voor de Strafverordeningen
is gewijzigd.
De onderdeelen artt. 87 en 88, het nieuwe art. 89, artt. 90
(eerst 89) tot en met 105 (eerst 104) en het nieuwe art. 106
worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 107 (eerst 105), luidende:
»Het is verboden binnen in de gesloten tramwagens te rooken
of er zich met eene brandende sigaar, sigaret of pijp in te
bevinden, tenzij in afzonderlijke rook-compartimenten, alsmede
de wagens door spuwen te verontreinigen."
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb mij in de Commissie voor
de Strafverordeningen er niet mede kunnen vereenigen, dat
het verboden zou zijn, zich met eene brandende sigaar in ge
sloten tramwagens te bevinden.
Mijn bezwaar tegen dit artikel is, dat niet alleen verboden
is het rooken in de tramwagens, maar ook het zich daarin met
eene brandende sigaar bevinden. Dit vind ik wat al te streng.
Ik zou er mij bij kunnen neerleggen, wanneer dit laatste alleen
werd verboden, als andere passagiers er last van hadden.
De Voorzitter. Het verbod is zeker nogal streng, maar
overtreding behoeft niet altijd gevolgd te worden door ver
volging; alleen bij het veroorzaken van hinder zal dit ge
schieden, denk ik. Men moet die bepaling opnemen of niet;
een tusschenweg*is niet mogelijk. Bepalen'wij alleen, dat het
rooken verboden is, dan zullen de passagiers met eene bran
dende sigaar binnenkomen, deze achter het een of ander
verbergen en telkens een trekje doen. Daarom is het beter,
het artikel zoo aan te nemen.
De beraadslaging wordt gesloten en art. 107 (eerst 105)
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Art. 108 (eerst 106) wordt zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 109 (eerst 107), luidende:
»Het is verboden, op of tusschen de tramrails eenig voor
werp te werpen of neer te leggen, dat gevaar of hinder kan
doen ontstaan of het verkeer belemmeren kan, alsmede, zonder
daartoe bevoegd te zijn, eene wisseltong te verzetten of vast
te zetten."
De heer Pera. M. d. V. Mag dan elders op den weg wel
wat neergeworpen worden, dat gevaar of hinder kan doen
ontstaan voor het verkeer?
De Voorzitter. Daar hebben wij het nu niet over. Wij
hebben het nu over bijzondere maatregelen in verband met
de tram, en met de vraag van den heer Pera hebben wij
thans niets te maken. Dit punt behoort elders te worden
geregeld.