94 DONDERDAG 15 JUNI 1911. het kort? Al het vuil van de gemeente wordt verbrand, uitge zonderd de waardevolle bagger en dergelijke en een geringe hoeveelheid onbrandbare waardelooze stollen als puin enz. Hoe nu het storten van een geringe hoeveelheid onbrand bare stollen, desnoods in een plas, het geheele stelsel van vuilverbranding veroordeelt, omdat men het werpen van alles, ook rottende voorwerpen, in de plassen ondeugdelijk acht, begrijp ik niet goed. Dat zijn toch, M. d. V., geen ernstige argumenten, om zoo ineens het stelsel van verbranden van vuil te veroor- deelen. De heer Hoogenboom verlangt meer licht over de som van ƒ45000 voor een baggerstaal, die bij verpachting zou vervallen. M. d. V. Er zijn in den omtrek van Leiden particulieren, die hun brood vinden bij het baggerbedrijf en die hun eigen baggerstaal hebben. Ik heb wel eens hooren zeggen, dat het een aardig werk is, als men het maar in het klein doet. Nu zullen wij trachten in den omtrek van Leiden menschen te vinden, die de bagger van ons overnemen, om ze verder te exploiteeren. Geschiedt dit, dan hebben wij een baggerstaal niet noodig; maar slagen wij daarin niet of blijkt het voor- deeliger. dat wij zelf een baggerstaal maken, dan schrijven wij de verpachting opnieuw uit, waarbij wij mededeelen onzen baggerstaal disponibel te stellen. Eene bepaalde toezegging, hoe die verpachting geschieden zal, kan ik natuurlijk niet doen, omdat de zaak nog in staat van voorbereiding is. De heer Hoogenboom onderwerpt ook de exploitatie-rekening aan eene beschouwing. Hij vindt 5^ voor rente en aflossing te laag. Ja, M. d. V., dat dacht ik aanvankelijk ook; maar men moet niet vergeten, dat wij leenen tegen 4 en wij lossen 2^ af, dat is tezamen 6| of °/o meer dan wij gesteld hebben. Toch konden wij die 6| niet in rekening brengen, omdat dan de voorstelling onzuiver zou zijn. Rente en aflossing zal slechts het eerste jaar 6-| bedragen, de eerste volgende jaren steeds dalen tot 5^ °/o en de volgende daarbeneden. Ik ben het eens met den heer Hoogenboom, dat 5a voor aflossing bij toestellen als ovens, enz. veel te weinig is, maar mag ik dan herinneren aan hetgeen ik indertijd gezegd heb bij de bespreking van de aflossing bij de Gasfabriek. Op grond is in het geheel geen aflossing noodig is en op gebouwen is eene aflossing van 2meer dan voldoende, op toestellen niet; daarom namen wij het gemiddelde aan. De heer Hoogenboom heeft ook nog gevraagd, of alles brand baar is. Deze quaestie is vroeger wel wat angstvallig bekeken en Rotterdam heeft ook eerst proeven genomen met ver branding van het vuil in verschillende andere ovens,in Keulenen andere plaatsenDen Haag heeft hetzelfde gedaan en men is tot de conclusie gekomen, dat het Rotterdamsche en Haagsche vuil in een oven brandbaar is. Amsterdam heeft wagens vuil naar Keulen gezonden om daar te verbranden, met uitstekend succes. In Amsterdam, Den Haag en Rotterdam bestaat er dan ook ten aanzien van dit punt, geen vrees meer. Hier kan men natuurlijk nog niet zeggen, of het vuil voor verbranding geschikt is, maar wanneer de Raad in principe het voorstel van Burge meester en Wethouders aanneemt, dan zullen Burgemeester en Wethouders bij de voorbereiding der nadere plannen niet aarzelen, bij het kiezen van een stelsel, het Leidsche vuil te beproeven in andere ovens. Het is echter zeer waarschijnlijk, dat te dezen aanzien geen bezwaren zullen worden onder vonden. Ik geloof hiermede de aangevoerde bezwaren voldoende te hebben weerlegd. Ik kan er niet genoeg op aandringen, dat de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal aannemen. De verschillende stelsels zijn duidelijk uiteengezet. Het beltbedrijf is, behalve dat het zeer onhygiënisch is, even duur; verbranding en verpachting komen op hetzelfde neer; de financieele zijde beslist hier dus niet, wel de hygiënische zijde. De heer Pera. Eene enkele opmerking nog slechts over punt b: dat de vuilverzameling en de stadsreiniging in dat geval zal geschieden in eigen beheer. Ik ben huiverig om mede te werken tot vaststelling van dit besluit. Aan den eenen kant wordt het leger van ambtenaren weer uitgebreid en aan den anderen kant, vrees ik, dat wij, door dien weg te volgen, duurder uit zullen zijn. Daarom komt het mij beter voor, om te dezen aanzien thans geen bepaald besluit te nemen. De heer Hoogenboom. Ik dank den heer Korevaar voor zijne inlichtingen op mijne opmerking betreffende het percentage van rente en aflossing. Mag ik echter nog even opmerken, dat ik alleen heb willen zeggen, dat de vergelijkende cijfers der rapporteurs mij niet juist voorkomen en wel daarom, omdat het percentage van rente en aflossing voor de drie be drijven gelijk werd gesteld. Voor de verbrandings-inrichting moet het hooger worden genomen, misschien wel 2 hooger. Voor de verbrandings-inrichting kan dit wel een verschil maken van ƒ7000.'sjaars, hetgeen natuurlijk ten nadeele van de verbrandings-inrichting komt. Ik voeg er echter dadelijk aan toe, dat dit nog geen reden is om van verbranding af te zien. Wat den baggerstaal betreft, dien wij zouden moeten beschik baar stellen, indien dit ons voordeeliger bleek, rijst dan toch nog de vraag, of niet voor een eventueelen nieuwen bagger staal de grond noodig zal zijn, dien wij nu in handen hebben. Wat de mogelijkheid van vuilverbranding aangaat, is het mij bekend, dat het Amsterdamsche vuil in buitenlandsche ovens werd verbrand, maar dan was het door het transport al eenigszins uitgedroogd en daardoor beter brandbaar. In Amsterdam zelf zijn de proeven met het Amsterdamsche vuil minder goed geweest. Ik geloof echter ook wel, dat de verbranding hier gelukken zal. De Voorzitter. Mag ik den heer Hoogenboom nog even het volgende doen opmerken: hij heeft er zooeven bezwaar tegen gemaakt, dat op de drie in vergelijking gebrachte exploitatie-rekeningen voor de drie verschillende wijzen van vuil verwijdering, het percentage voor rente en aflossing gelij k is genomen, terwijl dit voor de verbrandings-methode in even redigheid hooger had behooren te zijn. Dat wij dit toegeven, sluit echter nog geenszins in, dat wij nu ook met de conclusie van den heer Hoogenboom moeten meegaan. De heer Hoogen boom heeft berekend, dat door een hooger percentage van 2% voor rente en aflossing der verbrandings-inrichting deze exploitatie-rekening wel met ƒ7000.— behoort te worden bezwaard. Dit nu zou zeker maar ook alleen waar zijn, indien het percentage voor rente en aflossing van de ver brandings-inrichting werkelijk met 2% moest worden verhoogd. Dit nu ontkennen wijwij geven toe, dat naar evenredigheid dit percentage bij verbranding hooger moet zijn dan bij deandere methoden van vuilverwijdering, maar die evenredigheid kan evengoed haar uitdrukking vinden in eene verlaging van het percentage-cijfer voor de andere methoden. En in dit geval daalt het bedrag van ƒ7000.sterk. Verhooging van het percentage voor rente en aflossing van de verbrandings-inrichting doet de exploitatie-rekening natuurlijk daarom zoo ver stijgen, omdat het bedrag, waarover dit per centage berekend wordt, juist bij de verbrandings-inrichting zoo beduidend veel hooger is. Verlagen wij daarentegen in evenredigheid het percentage- cijfer voor de beide andere in vergelijking gebrachte methoden, dan wordt, afgezien nog van het kleiner verschil in den per centage-factor zelf, het bedrag, voor rente en aflossing benoodigd, berekend over veel kleinere hoofdsommen, en hierdoor zal het bedrag van ƒ7000.door den heer Hoogenboom genoemd, slinken tot een bedrag van 3000.— of ƒ2000. De heer Korevaar. M. d. V. De heer Pera is een vijand van eigen beheer, wat ik begrijpen kan, omdat er bezwaren aan verbonden zijn. In dit geval kunnen wij er echter niet aan ontkomen. De pachter zou telkens storend werken op den goeden gang van de Centrale, waaraan wij den stoom of de energie zullen leveren. Het verbrandings-proces hangt ten nauwste samen met de wijze van ophalen. Het quantum van aan voer,de geregelde aanvoer en de vermenging van verschillende stollen uit onderscheidene buurten hangen samen met het ver brandingsprocédé, en wanneer men nu de verbrandings-inrich ting zelf beheert en men besteedt den ophaaldienst uit, dan zal men wel tal van voorwaarden moeten ontwerpen, om te maken, dat de zaken goed loopen, en dat kan' niet voor alle gevallen gedaan worden. Het groote bezwaar ligt hierin, dat men bij verpachting geen gebruik kan maken van veranderde omstandigheden, wat bij eigen beheer wel kan. Zoo laten wij bijv. sproeien en regelen dit naar ons beste weten naar den toestand van de lucht en den stand van den barometer. Denken wij, dat het droog zal blijven, dan laten wij sproeien. Gaat het nu tegen onze berekening een paar uur later regenen, dan kunnen wij wel de besproeiing stop zetten, maar moeten den pachter toch een vollen dag betalen. Dit is de schaduwzijde van een vast contract. Bij eigen beheer heeft men meer de vrije hand. Hetzelfde geldt voor het vegen en voor andere diensten. Men ziet tegenwoordig tegen eigen beheer op met het oog op stakingen, maar wanneer men een pachter heeft, dan heeft men weliswaar een man, dien men in zulk een geval daar voor verantwoordelijk kan stellen, maar toch betwijfel ik, of wij het ongerief van een staking daarmede van ons kunnen afwentelen. Bovendien heeft eene verpachting nog andere eigen aardige bezwaren: een pachter kan ook staken; dat hebben wij verleden jaar nog ondervonden in een niet te voorzien geval, dat des nachts moest gesproeid worden, omdat dit overdag tengevolge van de studenten-feesten niet had kunnen geschieden. De pachter was niet bereid des nachts te doen sproeien, tenzij aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. Toen is een ondergeschikt ambtenaar door den pachter verplicht geworden, beloften af te leggen, waartoe hij niet bevoegd was, maar waartoe hij toch verplicht werd, om stagnatie in den dienst te voorkomen. Wanneer zich iets dergelijks voor deed bij het ophalen van vuil, dan zou alles in de war worden gestuurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 12