DONDERDAG 15 JUNI 1911. 93 bedrag van de begrooting te kunnen afvoeren, omdat zij ons voorstellen het baggerbedrijf te verpachten, waardoor de staal niet noodig zal zijn. Zou echter de verpachting van het bag gerbedrijf' niet beter gelukken, als de gemeente een bagger- staal beschikbaar kon stellen In dit geval moeten de f 45000. niet geschrapt worden en kunnen wij ons dus houden aan het cijfer van f 348000.in het rapport genoemd. In de door de rapporteurs opgemaakte vergelijkende be grootingen voor de drie verschillende gevallen: nieuw belt- bedrijf, verbranding of verpachting, is ook opgenomen een post voor rente en aflossing van het aanlegkapitaal. Die rente en aflossing wordt voor alle drie de gevallen gesteld op 5Vé van het aanlegkapitaal. Nu moge dit percentage voor het beltbedrijf juist zijn, voor net verbrandingsbedrijf acht ik het beslist te laag. Op de ovens, werktuigen en stoomketels moet m. i. ten minste 7 worden afgeschreven. Waar nu het totaalbedrag voor aanleg der verbrandingsinrichting onge veer f350000.is, zouden de exploitatiekosten bij verbranding wegens die meerdere afschrijving stijgen met f 7000.en zou het cijfer van f 65400.zijnde het door de rapporteurs bij verbranding geraamd jaarlijksch nadeelig saldo, verhoogd moeten worden tot f 72400.Daardoor wordt het verbran dingsbedrijf nog al belangrijk duurder dan het beltbedrijf Nu erken ik met de rapporteurs, dat wij bij eene verbrandings inrichting niet moeten opzien tegen eenigszins hooger exploi tatiekosten, omdat zij het eenige hygiënische en afdoende middel is om het vuil te verwijderen. Intusschen is het nog de vraag, of de stelling, dat al het Leidsche vuil zonder bijmenging ver brandbaar is, wel opgaat. Men heeft proeven genomen met vuil uit de gemeente Amsterdam, dat zeer slecht verbrandbaar was en waaraan brandmiddelen moesten worden toegevoegd. De rapporteurs echter meenen, dat de verbranding van alle vuil mogelijk is zonder bijvoeging van brandmiddelen, en ik ben bereid dit te gelooven. Met het oog op een en ander acht ik dan ook het verbran dingsbedrijf voor onze gemeente toch zeer aannemelijk, maar wij moeten er, dunkt mij, op rekenen, dat de exploitatiekosten hooger komen dan in het rapport wordt voorgesteld. De heer Korevaar. M.d.V. Ik zal trachten de ingebrachte bezwaren zooveel mogelijk te wederleggen. Ik zal dan beginnen met den heer Sijtsma, die wel voor vuilverbranding is. Het komt hem voor, dat dit eene goede oplossing is, doch hij heeft een bezwaar: het rapport is ten aanzien van de vuilverbranding geflatteerd, en hij motiveert dit met het stellen van een paar vragen over eenige cijfers in het rapport genoemd. In de eerste plaats zou ik willen vragen, welk belang de deskundigen, die de gemeente hebben voorgelicht, erbij hebben, om hunne voorstellen te flatteeren. Beide heeren hebben eene vaste positie in andere gemeenten; met het indienen van dit rapport zijn hunne werkzaamheden ten opzichte van onze gemeente aan een einde; zij hebben er niet het minste belang bij, hun rapport in de eene of andere richting te flatteeren. Nu stelt de heer Sijtsma de volgende vraag: De gemeente reiniging kost volgens de begrooting ƒ36000; Burgemeester en Wethouders hebben eerst gezegd niet boven de 40000 te gaan; later hebben Burgemeester en Wethouders gezegd, dat het /"52000 zou kosten, en nu komen de deskundigen tot de con clusie, dat het in het vervolg zal kosten ƒ62000. Vanwaar dit verschil in de cijfers, vraagt de heer Sijtsma. Ik geloof, dat die vraag al heel gemakkelijk is op te lossen. Ten eerste baseert de heer Sijtsma zijne becijfering, dat onze tegenwoordige gemeente-reiniging zou kosten ƒ36000, op het cijfer dat in de begrooting voorkomt onder het hoofd gemeente-reiniging. Nu moet ik hierop attent maken, dat de inrichting van de be grooting niet is overgelaten aan Burgemeester en Wethouders of aan den Raad, doch aan Gedeputeerde Staten, die volstrekt niet altijd rekening houden met de praktijk. Zoo zijn ook in verschillende andere posten uitgaven begrepen ten dienste van de gemeente-reiniging en zoo zijn nu Burgemeester en Wet houders gekomen tot het cijfer van 40000 Wij meenden, dat o.a. het ruimen van kolken en het desinlecteeren niet behoort tot de gemeente-reiniging. Toen zijn de deskundigen gekomen, die meenden, dat deze er voor een economische bekorting van die en andere werkzaamheden wel toe behooren. Wanneer men nu alles bijeen telt, wat in verschillende posten is ondergebracht en wat volgens de algemeen geldende opvatting gerekend wordt tot de gemeente-reiniging te behooren, dan komen wij tot een cijfer van ƒ52000 en bij een nieuw bedrijf op 62000. Dat is niets bijzonders; het is alleen de kwestie, hoe men denkt over den omvang van zulk een bedrijf en of men de verge lijking zuiver maakt, en dat is hier geschied. Wanneer men bijv. een vergelijking wil maken tusschen de fabricage-kosten van Leiden en die van Amsterdam of eenige andere plaats, en men verschilt erover of de bediening van de veemarkt daarbij behoort, dan kan die kwestie buiten beschouwing blijven, mits men maar de kosten daarvan of erbij zet of niet dan toch blijft bij beide gemeenten de vergelijking zuiver en is van opdrijven in den een of anderen zin geen sprake. Wanneer wij nu alle diensten, die volgens deskundigen bij de gemeente-reiniging behooren, erbij trekken, dan zijn de tegenwoordige kosten totaal ƒ52000. Deskundigen zijn nu van oordeel, dat, als het pachtcontract afloopt, een nieuw beltbe drijf ongeveer ƒ62000 zal kosten, eene verpachting ongeveer hetzelfde en verbranding eveneens dat bedrag. Verder grondde de heer Sijtsma zijn meening, dat de be grooting opgedreven is, op het cijfer van ƒ114000, dat z. i. voor het maken van eene beltinrichting te hoog is. Dit cijfer nu vergelijkt hij met eene vroegere opgave uit den tijd, toen er sprake was van aankoop van grond onder Leiderdorp maar in de eerste plaats is onder de ƒ114000 de aankoop van den grond begrepen, in de tweede plaats is de inrichting van het beltbedrijf er ook onder gerekend en verder moet deze grond ontpolderd worden, de vroegere niet. De Directeur der Gemeentewerken verklaart ook, dat dit cijfer een beetje hoog is, maar dat is zeer natuurlijk, omdat de cijfers niet steunen op een uitgewerkt plan (want dan zouden wij vooreerst nog niet klaar zijn en misschien nutte loos werk gedaan hebben), maar op schetsen; dus zijn zij zeer globaal. Alleen de vergelijking blijkt natuurlijk zuiver. Verder zou de vuilverbranding gechargeerd zijn, omdat bij het beltbedrijf voor posthuizen is uitgetrokken ƒ17000 en bij de verbranding slechts 7000. De reden van dit verschil is de volgende. Het bedrijf der gemeente-reiniging bestaat uit twee deelen1». de verwijdering eventueel storting in plassen, sorteering of verbranding, en 2o. den ophaaldienst. Voor een snellen en oeconomischen ophaaldienst nu is het noodig, dat de stad verdeeld wordt in twee secties. Voor elke sectie heeft men noodig een posthuis, zijnde een kantoortje of magazijntje met eenig materiaal. Bovendien is noodig in allen gevalle een centraal-bureau, waar de directie en de administratie zetelen. Bij het beltbedrijf hebben wij noodig twee posthuizen, behalve het hoofdbureau op de belt, maai bij verbranding kan een der posthuizen vervallen, omdat de verbrandingsinrichting en dus het hoofdbureau binnen de stad komt en daarbij de dienst van één posthuis in het hoofdbureau kan worden ondergebracht. Bij het systeem van verbranding kan het bedrag voor posthuizen dus kleiner zijn dan bij het beltbedrijf. Voorts heeft men aanmerking gemaakt op de som, uitge trokken voor vuilniswagens. Men vindt f 700.— voor een wagen te hoog en heeft beweerd, dat men zulke wagens bij het beltbedrijf niet noodig heeft. Dit is een vergissing, want de ophaaldienst moet zoo hygiënisch mogelijk worden inge richt, het vuil moet zoo weinig mogelijk vrij komen, alvorens het voorgoed wordt verwijderd, en daartoe heeft men noodig speciaal daarvoor ingerichte wagens; de kwestie of men het vuil verwijdert door verbranding of op eenige andere wijze, heeft daarmede niets te maken. Die voor het doel ingerichte wagens kosten f 700.-. De heer Vergouwen vindt het plan te grootscheeps opge zet; hij vraagt of het niet wat minder kan. Misschien wel. Wanneer de Raad nu in principe besluit, mede te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan zal men verschillende plannen uitwerkenook het ovenstelsel moet nog wor den vastgesteld. Men moet niet vergeten, dat, als men aan iemand prijsopgaaf vraagt zonder de bedoeling om te koopen, alleen om zoo maar eens den prijs te weten, men nooit den juisten prijs krijgt. Dien krijgt men eerst, wanneer men zegt: wanneer gij een billijken prijs noemt, komt u voor de levering van het een of ander in aanmerking. Zoo is het ook met het rapport gegaan. De samenstellers van het rapport hebben de cijfers van de hoogste aanbieding genomen voor hunne begrooting, juist om de zaak niet te flatteeren. De heer Fokker heeft gezegd, dat hij helaas niet, zooals de andere heeren, zooveel lof kan toezwaaien aan de samenstellers van het rapport. Ik heb ook niet gehoord, dat dit gedaan is. Verder haalt de heer Fokker het cijfer van f 10.aan, dat per jaar uitgetrokken wordt voor dienstkleeding, en hij vraagt of dit nu een lokaas moet zijn om flinke werklieden te krijgen? Ten eerste, M. d. V., wat is nu dié dienstkleeding? Een blauwe kiel en een pet met gekleurden band, niets anders. Kan men dit nu vergelijken met de kleeding der politie agenten, die eene volledige uniform moeten hebben met helm, sabel enz.? Ten tweede, M. d. V., vraag ik, wanneer men met zulke argumenten en uitroepen de waarde van een zeer uit gebreid en uitvoerig rapport over eene voor de gemeente gewichtige beslissing tracht te verkleinen, moet men dan zoo iets nog serieus opnemen? De heer Fokker wijst verder nog op eene z. i groote incon sequentie in het rapport. Daartoe neemt hij zoo maar losweg een volzin uit het rapport, waarin wordt gesproken over het waardeloos vuil, dat wel in een plas zijn plaats kan vinden. Dit nu is, zegt hij, volkomen in strijd met de vooropgezette meening, dat het storten van vuil in gemeentewateren of plassen uit denbooze is. Ikzeide zooeven reeds,dat de heer Fokker er zoomaar eem regel uitneemt, want wat staat er eigenlijk in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 11