GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 89 INGEKOHEW STUKKEN. N°. 157. Leiden, 18 Juni 1911. Tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde verhooging van verschillende begrootingsposten, dienst 1910, waarvan de raming te laag is gebleken, bestaat bij de Com missie van Financiën geene bedenking. Zij adviseert U derhalve tot vaststelling van den overge- legden staat model C te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 158. Leiden, 13 Juni 1911. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat het onderzoek van de rekening van het Krankzinnigen gesticht «Endegeest" en het Sanatorium «Rhijngeest" over het dienstjaar 1910, haar tot geene opmerkingen aanleiding heeft gegeven. Zij adviseert U derhalve die rekening goed te keuren in ontvangst op202905.71 in uitgaaf op176026.11 sluitende met een batig saldo van 26879.60 De zuivere winst bedraagt, na aftrek van rente en aflossing, 5378.285. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. No. 159. Leiden, 16 Juni 1911. Wij hebben de eer Uwe Vergadering de navolgende voor drachten aan te bieden voor de benoeming van drie onderwijzers met verplichte hoofdakte, resp. aan de openbare scholen der 4e klasse Nis 1 en 2 en 3e klasse No. 3, ter vervulling van de vaca tures ontstaan door de benoeming van Mej. W. J. Eyndhoven tot onderwijzeres aan de school der 2e klasse aan de Heerenstraat alhier en tengevolge van het verleend ontslag aan de heeren W. Kruithof en J. A. Buijs. School Ae klasse No. i. lo. G. HONSELAAR, onderwijzer aan de openbare school der 4e klasse No. 1, te Leiden; 2o. B. TEN WOLDE, hoofd eener school te Kallenkote (gemt. Steen wijkerwold); 3o. J. LATERVEER, onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse No. 7, te Leiden. School Ae klasse N°. 2. lo. J. LATERVEER, onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse No. 7, te Leiden 2o. B. TEN WOLDE, hoofd eener school te Kallenkote (gemt. Steenwijkerwold); 3o. G. HONSELAAR, onderwijzer aan de openbare school der 4e klasse No. 1, te Leiden. School 3e klasse No. 3. lo. B. TEN WOLDE, hoofd eener school te Kallenkote (gemt. Steenwijkerwold) 2o. J. LATERVEER, onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse N°. 7, te Leiden; 3o. G. HONSELAAR, onderwijzer aan de openbare school der 4e klasse No. 1, te Leiden. Onder mededeeling, dat deze voordrachten zijn opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na inge wonnen bericht van de Hoofden der betrokken scholen en dat de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage liggen, geven wij U in overweging alsnu tot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden. No. 160. Leiden, 16 Juni 1911. In Uwe Vergadering van 1 Juni j.l. werd door aanneming van eene motie van den heer van der Eist door u in prin cipe uitgemaakt., dat eene progressieve schoolgeldheffing aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes gewenscht is, en werd ons College uitgenoodigd de daarvoor noodige voorstellen bij u in te dienen. Ingevolge die uitnoodiging is door ons nu nauwgezet over wogen, op welke wijze en in welke mate een dergelijke pro gressieve schoolgeldheffing aan de H. B. S. voor Meisjes moet worden ingevoerd. Eenstemmigheid bestaat hieromtrent in ons College niet. De meerderheid is van meening, dat het tegenwoordige schoolgeld ad 60 als minimum-schoolgeld moet worden behouden. Het minimum-schoolgeld op een lager bedrag dan ƒ60 te stellen, b v. op 40, zooals de heeren van der Eist c. s. in hun indertijd ingediende voorstel (zie Ingek. Stukken no. 19) in overweging gaven, acht zij niet gewenscht met het oog op het schoolgeld, dat door de gemeente aan andere onderwijs inrichtingen wordt geheven. Waar toch het schoolgeld der lagere school le klasse voor meisjes aan de Boommarkt, welke school een groot contingent der leerlingen van de H. Bi S. voor Meisjes levert, 60 bedraagt en ook het schoolgeld van de H. B. S. voor Jongens 60 is, daar zou het volgens de meer derheid onbillijk zijn het schoolgeld op de H. B. S voor Meisjes op een lager bedrag te stellen. Kan derhalve de meerderheid alleen al om deze reden zich niet met de progressieschaal, voorkomende in het voorstel van de heeren van der Eist c. s., vereenigen, ook tegen het voor stel van de heeren Meuleman en Vergouwen heeft zij ernstige bezwaren, welke bezwaren door een der leden van de min derheid, welk lid, zooals hieronder nader zal worden mede gedeeld, het minimum-schoolgeld op een lager bedrag, dan 60 zou willen zien bepaald, worden gedeeld. Met de Commissie van Toezicht toch is de meerderheid van oordeel, dat bij belangrijke verhooging van het school geld met groote waarschijnlijkheid kan worden beweerd, dat het aantal leerlingen der school belangrijk zal verminderen en de school zoodoende langzaam maar zeker den dood tegemoet zal gaan. Vele ouders toch zullen, men behoeft er niet aan te twijfelen, in dat geval hunne kinderen in plaats van naar de H. B. S. voor Meisjes, naar het Gymnasium of naar de H. B. S. voor Jongens zenden. Het gevolg hiervan zal zijn, dat de gemeente aan de beide andere genoemde inrichtingen voor die nieuwe leerlingen, die anders op de H. B. S. voor Meisjes onderwijs zouden ontvangen, parallelklassen moet gaan inrichten en zoodoende voor groote uitgaven komt te staan, die niet gedekt worden door de meerdere opbrengst aan schoolgeld op de H. B. S. voor Meisjes. In plaats dus, dat de gemeentekas bij de verhooging der schoolgelden zou worden gebaat, zou juist het omgekeerde het geval zijn. En een dergelijk nadeel, dat volstrekt niet is uitgesloten, zal toch wel niemand wenschen. Bovendien moet men ook niet over het hoofd zien, dat bij al te aanzienlijke verhooging van het schoolgeld verschillende families, die niet gedwongen zijn in Leiden te wonen, onze gemeente misschien zullen verlaten, terwijl bijna wel met zekerheid kan worden aangenomen, dat in dat geval meer deren zullen weerhouden worden, om op Leiden als woonplaats hunne keuze te vestigen. Doch, zoo zou men misschien kunnen zeggen, waarom kan niet een proef worden genomen met invoering van progressie op den grondslag van het voorstel der heeren Meuleman en en Vergouwen? Indien dan werkelijk blijkt, dat de zooeven geschetste nadeelen zich voordoen, kan men nog altijd op de genomen beslissing terugkomen en tot een minder hooge progressie overgaan. Dit nu zou, naar het oordeel der meer derheid, met recht de paarden achter de wagens spannen zijn. Immers, wanneer de school door groote vermindering van het aantal leerlingen tengevolge van de te hooge schoolgelden is gaan kwijnen en de leerlingendie haar anders zouden bezoeken, op het Gymnasium of de H. B. S. voor Jongens onderwijs ontvangen, dan is het toch duidelijk, dat het te laat is om op de genomen beslissing terug te komen. De school is dan ontvolkt en de eenige oplossing is dan haar op te hellen. Stelt men derhalve prijs op het behoud der school, is men van oordeel, dat de school in eene werkelijke behoefte voor ziet en dat dit het geval is, is door de Commissie van Toezicht meermalen met klem uiteengezet, dan moet het schoolgeld naar het gevoelen der meerderheid en van het lid der minderheid, waarvan wij boven spraken, niet te hoog worden opgevoerd. De progressieschaal, die de meerderheid zou willen zien aangenomen en waarvan zij ook de grootste opbrengst aan schoolgelden verwacht, komt op het volgende neer. Bij een aanslag in de plaatselijke directe belasting beneden 3000 bedraagt het schoolgeld: ƒ60; bij een aanslag van 3000 tot 5000: 75; van 5000 tot 8000: 100 en van 8000 en daarboven: 125 per jaar. Voor de buitenleerlingen is het schoolgeld gesteld op eene vaste som van 150, dat is hetzelfde bedrag, dat de buiten leerlingen der H. B. S voor Jongens moeten betalen, voor zoover met de buitengemeenten geen contracten zijn afge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 1