DONDERDAG
1 JUNI 1911.
75
gezegd heb, dat de Raad zijn rechten behoudt, hij het
daarmede eens is. Nu schijnt de heer Pera het niet te ver
trouwen, wanneer ik dat zeg en ik zou dus van den heer
Fokker willen hooren, die mij daarop niet geantwoord heeft,
of hij inderdaad meent, dat, wanneer wij in een verordening
schrijven: Burgemeester en Wethouders zullen alleen in dat
geval een voorstel doen, daaruit kan volgen, dat wij, de
Raad, verhinderd zijn die verordening te wijzigen
De heer Fokker. M. d. V. Nu mij een positief antwoord
wordt gevraagd, zou ik dit willen zeggen. Commissarissen
kunnen ons nooit verhinderen de verordening te wijzigen en
uit art. 14 de woorden: «op voorstel van Commissarissen' te
doen vervallen, en daarna het kapitaal te vergrooten, maar
Commissarissen, en de heer Van der Lip zeker, zullen ons dade
lijk tegenwerpen, wanneer uit den Raad een voorstel komt,
zonderdat er een voorstel is van Commissarissen: gij zijt
niet ontvankelijk in uw voorstel. Nu roepen de heeren ah!
maar het is een vorigen keer nog eens voorgekome n, ik weet
het op het oogenblik niet precies, maar toch in een dergelijk
geval; toen is ook gezegd door den heer van der Lip: gij
zijt niet ontvankelijk in uw voorstel, er had eerst iets anders
moeten gebeurd zijn. Ik ben van meening, dat men bij de
voorliggende redactie eerst moet hebben een voorstel van
Commissarissen en dat men het eerder niet mag doen. Dat
de Raad de verordening kan veranderen, is juist, maar voor
de Raad daartoe overgaatHet is eenvoudiger, om dat artikel,
dat ons zoo bindt, er uit te werpen.
De Voorzitter. Ik breng nu het amendement van den
heer Fokker in stemming. De heer Fokker stelt voor, de
tweede alinea uit artikel 14 te schrappen.
Het amendement van den heer Fokker wordt in stemming
gebracht en verworpen met 18 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Corts, Korevaar, van Hamel,
van der Lip, Eerstens, Meuleman, de Vries, Driessen, Ver
gouwen, Bots, Bosch, A. Mulder, Reimeringer, Briët, Fockema
Andreae, van der Eist, Hoogenboom en van Tol.
Vóór stemmen de heeren: Fokker, de Boer, Carpentier
Alting, Wildeboer, Roem, Pera, van Gruting, Sijtsma en Zwiers.
De Voorzitter. Geeft dit den heer Vergouwen aanleiding
zijn amendement in te trekken?
De heer Vergouwen. Neen, M. d. V.; ik wilde nog een
kleine wijziging aanbrengen, overeenkomstig hetgeen de
heer van der Lip heeft gezegd. Ik wensch de woorden «op
advies" te veranderen in: »na ingewonnen advies."
Het amendement van den heer Vergouwen c. s. wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Fokker, de Boer, Carpentier
Alting, Wildeboer, Roem, Pera, Meuleman, van Gruting,
Vergouwen, Sijtsma, Bosch, A. Mulder, Briët, Hoogenboom,
van Tol en Zwiers.
Tegen stemmen de heerenCorts, van Hamel, Korevaar,
van der Lip, Kerstens, de Vries, Driessen, Bots, Reimeringer,
Fockema Andreae en van der Eist.
De Voorzitter. Ik feliciteer u met uw succes
De heer Reimeringer. M. d. V. Mag ik nog een vraag
doen? Kunnen Commissarissen nu zelf nooit een voorstel doen
De Voorzitter. Dat had u straks dan maar moeten op
merken.
Art. 14 wordt tenslotte, aldus gewijzigd, zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 15, alinea's 6, 8 en 9, luidende:
»De Directeur stort, zoo hij meer dan 5000.in kas heeft,
minstens dit meerdere bij den Gemeente-ontvanger."
»De kas van de hulpkantoren wordt gehouden door den
hoofdbeambte en wordt ten minste eenmaal per maand dooi
den Directeur opgenomen."
»Houdt de kas aan een hulpkantoor meer dan f 2500.— in,
dan wordt minstens dat meerdere in de kas van den Directeur
gestort."
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik moet weer een
taalkundige opmerking maken. Er staat hier tweemaal
«minstens" en één keer «ten minste". Dat hindert mij in
hooge mate.
De Voorzitter. Wat prefereert u?
De heer Carpentier Alting. Het Nederlandsche woord is
«tenminste"; «minstens" is Duitscb.
De Voorzitter. Er is geen bezwaar dat te veranderen.
Artikel 15 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De artikelen 16 tot en met 23 worden zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 24, luidende:
«Tot pand worden niet aangenomen:
a. zaken, die kenlijk tot den eeredienst behooren ofkenlijk
afkomstig zijn van instellingen van weldadigheid;
b. zaken, die met duidelijke omschrijving bij de Bank als
ontvreemd of verloren zijn aangegeven, behoudens schriftelijke
machtiging van het hoofd der plaatselijke politie;
c. goederen, behoorende tot de kleeding, uitrusting of wape
ning van een krijgsman beneden den rang van officier;
d. effecten en onlichamelijke zaken, behalve rijkspensioenen.
Van kinderen, die kenlijk den leeftijd van zestien jaren nog
niet hebben bereikt, en van personen, in kenlijken staat van
dronkenschap, worden geen panden of gelden aangenomen en
aan die kinderen en personen worden geen panden of gelden
verstrekt."
De heer Fokker. M. d. V. Is sub c. wel ruim genoeg? Er
staat«Goederen, behoorende tot de kleeding, uitrusting of
wapening van een krijgsman beneden den rang van officier".
De Voorzitter. Dat zijn de woorden van de wet.
De heer van der Lip. Het zijn precies de woorden, die in
de wet voor komen. Als de heer Fokker de moeite had genomen,
de Pandhuiswet erbij te raadplegen, had hij dezelfde woorden
erin gevonden.
De heer Fokker. Ik heb de vraag gedaan, niet om een
hatelijkheid van den heer van der Lip te hooren te krijgen,
M. d. V., of ik de wet wel heb gelezen, maar met de be
doeling om het artikel iets uit te breiden. Is het niet wen-
schelijk goederen te weren, die behooren tot de uitrusting
van een politieagent of een veldwachter, die van gemeente
wege of van Rijkswege worden gekleed?
De bedoeling is natuurlijk, dat dergelijke dingen niet zullen
worden aangenomen, maar is het niet geschikt, dat dit ook
in de verordening wordt gezegd
De Voorzitter. Wat u wenscht is een uitbreiding van het
artikel. Doet u een voorstel?
De heer Fokker. Ja, M. d. V. Ik stel voor, aan het artikel
toe te voegen «of van ambtenaren van Rijks- of Gemeente
politie."
De heer van der Lip. M. d. V. Het is jammer, dat de heer
Fokker zijn amendement niet eerder heeft ingediend. Wij
hebben er nu niet over kunnen nadenken, maar ik zou zeggen,
dat de bedoeling van deze bepaling uit de Pandhuiswet zal
zijndat deze kleederen enz. niet aan deze personen toebe-
hoorendaarom zal ook wel alleen gesproken zijn van mili
tairen beneden den rang van officier. Nu meen ik, dat de
kleeding van de Gemeente- en ook van de Rijkspolitie
beambten hun eigendom is. Waarom zouden zij dan niet hun
eigen goed mogen verpanden en waarom zouden wij verder
gaan dan de wet op dit punt gaat? En wanneer men deze
bepaling tot de politiebeambten wil uitbreiden, moet het dan
ook niet gebeuren voor de brugwachters? Ik geloof daarom,
dat het geraden is in deze bepaling, die woordelijk uit de
Pandhuiswet is overgenomen maar geen wijziging te brengen.
De heer Briët. M. d. V. Ik moet het amendement van den
heer Fokker ernstig bestrijden. Men heeft een massa onbe
zoldigde Rijks- en Gemeente-veld wachters, die in burgerklee-
ding loopen en die hun goed niet zouden mogen verpanden
volgens de opvatting van den heer Fokker, want er staat:
«goederen behoorende tot de kleeding van." Ik geloof dus, dat
de Raad het amendement moet verwerpen.
De heer Fokker. M. d. V. Na de bestrijding, die mijn
amendement ondervindt van den heer van der Lip en voor
namelijk van Mr. Briët, wil ik mijn amendement wel intrekken,
maar ik wil er toch op wijzen, dat dan ook art. 24, zooals
het nu is, wel wat ver gaat, want dan zou per slot van
rekening iemand, die tot de reserve behoort, tot de landweer,
niet een jas of een broek van een civiel pak mogen beleenen.
Het staat dus in de wet ook te ruim, maar ik neem mijn
amendement terug.
Artikel 24 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
Aan de orde is artikel 25, luidende:
«Onreine panden worden niet aangenomen, en bij het heer-
schen van epidemische ziekten ook geen kleederen of andere
goederen, welke de besmetting kunnen overplaatsen, tenzij
met inachtneming der voorschriften, welke Commissarissen
daaromtrent zullen geven."
••ui