DONDERDAG 1 JUNI 1911. 77 evenredige schoolgeld-heffing, schoolgeld-heffing dus naar draagkracht. Burgemeester en Wethouders noemen dat pro gressie!, het komt op hetzelfde neer, het is een andere naam voor dezelfde zaak. En ik kan erop wijzen, dat dit voor onze gemeente niets nieuws bevat, daar.het hier reeds in beginsel is ingevoerd. Wij willen het nu ook voor deze in richting die geheel en al apart staat. Bij de kweekschool hebben wij ook een dergelijke regeling, bij het lager onder wijs hebben wij ongeveer hetzelfde. Daar zijn vier klassen van scholen met verschillend schoolgeld en daar is het even redig schoolgeld dus ook al eenigszins toegepast, al is het niet zuiver. Vandaar dat het heel gemakkelijk is, omtrent het be ginsel uitspraak te doenomdat wij dat beginsel eeniger- mate hebben bij het lager onderwijs en het nu ook wenschen door te voeren, zij het op meer volstrekte wijze, bij een tak van het middelbaar onderwijs. In het stellen van een uniforme regeling zit altijd een onbil lijkheid. Wat de meerderheid van Burgemeester en Wethou ders zegt tegen dit voorstel, gaat absoluut niet op. Burge meester en Wethouders zeggen: »Hoe men de progressie ook regelt, welke schaal men aanneemt, steeds zal dit geheel willekeurig geschieden". Dat behoeft werkelijk niet geheel willekeurig te geschieden. Er kan wel degelijk rekening ge houden worden met de draagkracht van de menschen. Dat is juist, wat de progressie ondervangt. Wat Burgemeester en Wethouders zeggen, komt hierop neer, dat, wanneer iemand, die 11000.inkomen heeft, 60.betaalt en iemand, die ƒ2000.inkomen heeft, ook ƒ60.betaalt, beiden even billijk zouden behandeld worden. Daarin ligt toch veel meer onbillijkheid, dan in een progressieve belasting. Men moet, zegt de meerderheid van Burgemeester en Wet houders voorts, het onderwijs niet zoo duur maken. De voor stellen, die gedaan zijn, men heeft dat duidelijk kunnen zien, maken het onderwijs niet zoo duur. De heer Sijtsma. Uw voorstellen wel. De heer Vergouwen. Wij hebben het hier niet over de afzonderlijke voorstellen, maar over het principe van de pro gressie. Dan is er dus nog geen sprake van, welke basis men neemt en tot welke hoogte men komt. Men kan een progres sief schoolgeld invoeren, zoodat men bijv., zooals de drie voor stellers willen, begint met 40.en eindigt met 100. Men kan ook lager beginnen dat heeft met het beginsel absoluut niets te maken. Dat heeft ook niets te maken met het duurder worden van het onderwijs Maar afgedacht daarvan, M. d. V., ook die beide voor stellen, zooals zij daar liggen, maken het onderwijs voor de menschen werkelijk niet te duur. Wat moeten wij dan wel denken van Amsterdam? Amsterdam vraagt in de hoogste klasse 250 voor menschen, die 12000 a 13000 inkomen hebben. Het hoogste, wat door den heer Meuleman en mij voorgesteld is, is 220 voor een inkomen van 11000 en dan moeten wij zeggen, dat. iemand, die een inkomen heeft van 11000, wel 220 kan uitgeven voor het school geld van een meisje, dat het onderwijs aan deze school volgt. Wij zien in de practijk hoe het gaat met vele van dergelijke dametjes, die op deze inrichting geplaatst worden. Menschen, die een inkomen hebben van 11000, practiseeren er over, de meisjes op kostschool te doen, ergens in het buitenland, en moeite noch kosten worden gespaard om dien meisjes een alzijdige ontwikkeling te geven. Op stuk van zaken wordt door menschen met een dergelijk inkomen met genoegen een vrij groot bedrag aan de opvoeding van hun kinderen besteed, en wanneer zij weten, dat het schoolgeld is in overeenstem ming met hun draagkracht en dat anderen, die minder kunnen dragen, ook minder behoeven te betalen, dan geloof ik dat dit slag menschen er niet op tegen zal hebben, dat zij wat meer moeten betalen, en dat zij ook niet zullen klagen, dat het onderwijs zoo ontzaglijk duur is geworden. Maar, wij moeten hier bij het beginsel blijven. Een ander punt, dat door de meerderheid van Burgemeester en Wet houders in het midden wordt gebracht, is, zooals het inge komen stuk zegt: »Ook ziet de meerderheid niet in, waarom hier, op de Hoogere-Burgerschool voor Meisjes, een progressief schoolgeld moet worden geheven." Het gaat op dit moment alleen over deze inrichting; de andere inrichtingen zijn erin mijn allereerste voorstel wel bijgehaald, maar doordat een afzonderlijke regeling voor de buitenleerlingen kwam, zijn die losgelaten. Nu gaat het dus alleen over deze school, maar dat wil niet zeggen dat dit niet gevolgd zou kunnen worden door voorstellen voor de andere inrichtingen. Ik heb het straks reeds gezegdbij het lager onderwijs zien wij eeniger- mate dit stelsel toegepast, ook bij de kweekschool; het is dus de doorvoering van een in onze gemeente bestaand beginsel en dat wordt nu voorgesteld voor de Hoogere-Burgerschool voor Meisjes. »Een gevolg daarvan kan zijn, dat het aantal leerlingen belangrijk daalt'', zeggen Burgemeester en Wethouders. Hier geldt weer precies hetzelfde, wat ik straks gezegd heb: dat hangt af van de regeling die wij maken, maar dat heeft met het beginsel niets te maken. Het behoeft absoluut niet ten gevolge te hebben, dat het aantal leerlingen daalt, integen deel. Gesteld, dat wordt aangenomen het voorstel van den heer Meuleman en mij, dat, zooals de heer van der Eist zegt, een soort van overtroeving is van dat van de andere heeren, dan blijft die school altijd toch voor het slag van meisjes uit dien stand, die de school begeeren, de aangewezen en be geerde schooi, ook al is zij wat duurder, en heusch, de menschen zullen om dat weinige geld niet hun kinderen terughouden, want het is ook waar, dat die school niet is voor alle standen, maar voor een bijzonder deel van de maatschappij en dat bijzondere deel zal niet om een kleine verhooging van schoolgeld zijn kinderen er van terugnemen. Het is, alsof de meerderheid van Burgemeester en Wethouders daarvan zelf iets gevoeld heeft, want later zegt zij»als de maatregel dat gevolg niet heeft", en daarom was het beter, dat de meerderheid deze gedachte in het geheel niet geopperd had. Ik geloof, dat die met het beginsel als zooclanig in het geheel niets te maken heeft. Er is nog een andere kwestie gesteld. In hun resumé zegt de meerderheid van Burgemeester en Wethouders: «Im mers, hoe meer kinderen van het onderwijs profiteeren, hoe beter de school aan haar doel zal beantwoorden." M. d. V. Veronderstel eens, dat door de invoering van een progressieve schoolgeldregeling werkelijk enkele kinderen van de school af gingen, zou men daaruit dan mogen afleiden, dat die ouders hun kinderen geen verdere ontwikkeling zullen doen toebrengen, dat zij hen niet naar een andere in richting van onderwijs zullen zenden? Ik geloof dan ook, dat ook die bewering van de meerderheid van het College niet die waarde heeft, die men er oogenschijnlijk aan zou toekennen. Ik acht, dat wat de meerderheid van Burgemeester en Wet houders tegen de progressieve schoolgeldheffing heeft inge bracht, is gezegd onder den invloed van de voorstellen, die ingediend zijn, maar dat de bestrijding van het principe zelf niet bij hen op den voorgrond heeft gestaan. Waar het nu alleen over het principe gaat, daar kunnen wij alle andere dingen, betredende vroegere gegevens en vroegere voorstellen, laten rusten. Ik kom dan ook tot de conclusie, dat ook een progressieve schoolgeldheffing voor deze inrichting voor de gemeente van belang is. Ik wijs nog op één punt. Er wordt zoo dikwijls gewezen op andere gemeenten en wanneer wij nu zien, hoe deze zaak in andere gemeenten geregeld is, dan zien wij, dat ook daar een progressieve schoolgeldheffing bestaat. Zoo noem ik Amsterdam, Haarlem, Hilversum, Leeuwarden, ook eenigszins Utrecht. Die inlichtingen hebben Burgemeester en Wethouders ons zelf verschaft. Waar wij toch zoo dikwijls vragen, hoe andere gemeenten in deze zaak handelen, daar zullen wij, als wij in die lijn blijven, ook moeten doen, wat die gemeenten doen en ook een progressieve schoolgeldheffing voor deze school moeten invoeren. De heer Fockema Andkeae. M. d. V. Ik ben om twee redenen tegen de motie van den heer van der Eist. Vooreerst omdat ik principieel ben tegen proportioneele schoolgeld- heffing. Dat is een fout, niet alleen proportioneel school geld te heffen, maar proportioneele betalingen te vorderen voor bijzondere diensten van de gemeente. De gemeente heft tweeërlei soort van belastingen: vooreerst bijzondere heffingen voor bijzondere diensten, die personen genieten van de gemeente. Welnu, van wie denzelfden dienst geniet, moet ook hetzelfde gevorderd worden, want men betaalt voor den dienst. Nu komt men geld te kort en dat kan dan naar draagkracht worden gevorderd. Wanneer men een bepaald bedrag vordert voor een bepaalden dienst, moet men hetzelfde vorderen van iedereen. De heer Vergouwen zegt, dat wij hetzelfde bij de lagere scholen doen, doch dat is niet waar. leder, die op deze school zijn kinderen brengt, geniet daar evenveel voor en geniet een anderen dienst dan wanneer hij zijn kinderen brengt naar een andere school. Dat is een principieel bezwaar, dat ik heb tegen proportioneele schoolgeldheffing. Daarom zal ik er nooit voor zijn, zoo min als ik ooit zal stemmen voor een proportioneele heffing voor het gebruik van havens, kaden, gas, electriciteit en dergelijke dingen. Dat is precies hetzelfde en daarin zou dezelfde fout zitten. Het is wel een middel om geld te krijgen, maar het is een verkeerd middel. In de tweede plaats ben ik tegen de motie van den heer van der Eist, omdat die wel in de praktijk niets beduidt, maar toch Nu zullen wij uitspreken, en de heer Ver gouwen is zoo wijs wel; die denkt: bijt er maar in, dan hebben wij het beginsel vast uitgemaakt dat wij zullen hellen een proportioneel schoolgeld. Nu zou ik willen zeggen tot ieder, die bang is voor verhooging van schoolgeld: „pas op, loop er niet in", want natuurlijk komen er verschillende voorstellen tot heffing van proportioneel schoolgeld. Dan stel ik mij voor, dat er leden in deze vergadering zijn, 'die bij voorstel A zeggen: neen dat leidt niet tot een ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 11