GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
75
OOËKOIF^ STUKKEN.
N°. 138. Leiden, 31 Mei 1911.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen
dat, indien de Raad besluit tot beschikbaarstelling van een
bedrag van ƒ21560.voor de verbouwing van het kasteel
Endegeest en den bouw van een nieuwe directeurswoning, zij
geene bedenking heeft tegen de wijze waarop wordt voorgesteld
deze gelden te vinden en tot vaststelling van den overgelegden
begrootingsstaat adviseert.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N° 139. Leiden, 31 Mei 1911.
De Commissie van Financiën heeft de eer LJ mede te deelen,
dat zij tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat
van begrooting van de Stedelijke Werkinrichting, en den
staat van af- en overschrijving dier Instelling, beide het
dienstjaar 1910 betreffende, geene bedenkingen heeft.
Zij stelt U mitsdien voor tot goedkeuring van die staten te
besluiten
De heer Aug- L. Reimeringer, lid van het bestuur der
Werkinrichting, heeft aan het onderzoek geen deel genomen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 140. Leiden, 31 Mei 1911.
In onze voordracht van 24 Mei 1910 (Ingekomen Stukken
No. 146) deelden wij U mede, dat het onsdaar in verband
met de omlegging van het Rijn-Schiekanaal eerlang tot
de verplaatsing van de vuilnisstalen in de Waard zou moeten
worden overgegaan en tevens het contract met de pachters
van de gemeentereiniging over een paar jaar zou afloopen,
geraden voorkwam de vraag, op welke wijze het reinigings
bedrijf in deze gemeente in de toekomst zou behooren te
worden ingericht, in haar vollen omvang onder de oogen
te zien en stelden wij U daarom voor een bedrag van ƒ1500
te onzer beschikking te stellen, teneinde ons de gelegenheid
te verschaffen te dier zake een deskundig advies in te winnen.
Nadat Uwe Vergadering zich den 9en Juni d a.v. met ons
voorstel had vereenigd, verzochten wij aan de Directeuren
van de Gemeentereiniging te 'sGravenhage en te Zutphen,
de heeren de Groot en de Monyé, ons omtrent bovengenoemde
vraag van advies te dienen.
Den 20en April j.l. mochten wij het rapport van beide
heeren ontvangen.
Het komt ons niet noodig voor het omvangrijk rapport in
het kort weer te geven, aangezien het rapport U bereids in
druk is toegezonden. Slechts op enkele punten, alsook op de
conclusiën, waartoe de deskundigen komen, zij hier nog uwe
aandacht gevestigd.
Alvorens hiertoe over te gaan, meenen wij echter, dat een
woord van hulde aan de beide rapporteurs, die op even
zakelijke als volledige wijze het vraagstuk der gemeente
reiniging hebben behandeld, niet mag worden onthouden. Het
duidelijk en zakelijk rapport heeft onze taak bij het vast
stellen van het aan U uit te brengen praeadvies niet weinig
verlicht.
Het rapport is verdeeld in een vijftal hoofdstukken.
In hoofdstuk I wordt de kwestie: «Eigen beheer of ver
pachting" onder de oogen gezien; hoofdstuk II houdt ver
schillende opmerkingen in betreffende de bestaande uitvoering
van den dienst en de middelen ter verbetering; in hoofdstuk
III worden de verschillende wijzen van behandeling der ver
zamelde stoften besproken hoofdstuk IV, getiteld «Nieuwe
inrichtingen", geeft aan, op welke wijze naar het oordeel der
deskundigen het reinigingsbedrijf hier ter stede moet worden
ingericht, terwijl hoofdstuk V handelt over het beheer, de
inrichting en de kosten van den dienst in eigen beheer. In
een aanhangsel is eindelijk nog een project gemaakt voor een
beltbedrijf in den tegenwoordigen vorm, gecombineerd met
een baggerbedrijf.
Het zij ons vergund allereerst eenige oogenblikken Uwe
aandacht te vragen voor het in de hoofdstukken III en IV
behandelde, waarin, zooals wij reeds opmerkten, de verschil
lende methoden van vuilverwijdering worden besproken en
waarin aangegeven wordt, welk systeem in Leiden moet
worden toegepast.
De verschillende methoden kunnen naar het oordeel der
beide deskundigen worden onderscheiden in twee groepen:
1°. de methoden, die het behoud der stof en het zooveel
mogelijk tot waarde brengen daarvan voor landbouw er, in
dustrie beoogen
2°. de methoden, die het onschadelijk maken der stof ten
doel hebben.
Tot de eerste rubriek kunnen o. a. worden gerekend: het
beltbedrijf, de Buda-Pester-methode (mechanische sorteering),
het fijnmalen van het vuil (broyage- of crushing-systeem) en
het bereiden van het vuil tot brandstof (briketten), terwijl
onder de tweede rubriek vallen: het zonder eenige bewerking,
direct of indirect, afvoeren der stoffen naar plassen of woeste
gronden of naar de zee en de verbranding.
Het komt ons niet doenlijk voor de uitvoerige beschou
wingen, die aan die verschillende methoden worden gewijd,
hier weer te geven en wij meenen daarom in hoofdzaak met
verwijzing naar het rapport te kunnen volstaan. Slechts de
conclusiën, waartoe de deskundigen komen, willen wij, ver
gezeld van een kort overzicht van het verbrandingssysteem,
hier nog weergeven.
Ten opzichte van de verschillende methoden, uitgezonderd
de verbranding, luidt de conclusie als volgt:
1. Voortzetting van het beltbedrijf in zijn eenvoudigsten
vorm biedt blijkens de begrooting geene financieele voor-
deelen aan;
2. de verbeterde toepassingen van dit stelsel, zoo zij voor
een gemeente als Leiden al geëigend zijn, brengen meerdere
kosten mede, zonder dat daartegenover een voldoende op
brengst staat om de exploitatiekosten tot de normale terug
te brengen
3. noch het een, noch het ander zal Leiden voor goed en
onder alle omstandigheden van haar afval verlossen;
4 Leiden zal, al moge nog wel eenige stadsmest door den
landbouw gebezigd worden, al moge een deel van het vuil in
de baggerstalen aangewend kunnen worden, al moge wel eens
op kleine schaal eenig water met waardelooze vuilnisstoffen
zijn aangeplempt, geen afvoerstelsel kunnen baseeren op af
neming door den landbouw of aanplemping van plassenzoo
min op grond van financieel voordeel, als van bedrijfszekerheid.
Aangaande de verbranding komen de deskundigen tot de
volgende conclusie
1. dat de praktijk reeds meer dan voldoende 'bewezen heeft,
dat het stadsvuil zonder eenige voorafgaande behandeling of
sorteering en binnen een etmaalnadat het is aangevoerd,
door de verbranding op de meest volkomen wijze onschadelijk
kan worden gemaakt voor de gezondheid;
2 dat dit geschit den kan in inrichtingen, die, omdat zij
geen hinder, hoe ook, aan de omgeving veroorzaken, binnen
de bebouwde kom gesticht kunnen worden;
3. dat daardoor een kostbare aanvoer over lange afstanden
voorkomen wordt, hetgeen van veel belang is voor de exploi
tatie van het reinigingsbedrijf;
4. dat verder nog voordeelen verkregen worden uit de
warmte en uit de slakken, die voor een zoo aanzienlijk deel
opwegen tegen de bedrijfskosten, dat deze niet hooger zijn
dan bij een beltbedrijf;
5. dat eindelijk het stelsel van verbranding een onafhanke
lijkheid van derden verschaft als geen ander stelsel, zoodat
Leiden niet behoeft te aarzelen daartoe over te gaan.
De algemeene inrichting van een verbrandingsinstallatie
komt in het kort op het volgende neer.
De ruimte (cel), waarin het vuil wordt verbrand, heeft tot
grondvlak een rooster, waarop het vuil wordt gebracht.
Onder dezen rooster bevindt zich de aschkolk, een gesloten
ruimte, waarin lucht wordt toegevoerd door mechanisch
bewogen ventilateurs. Naarmate men meer of minder waarde
hecht aan groote hitte ter wille van de stoomproductie, wordt
deze lucht verwarmd door haar te laten strijken langs een
buizenstelsel, regenerator genaamdwaardoorheen de ver
brandingsgassen worden afgevoerd naar den schoorsteen,
nadat zij de ketels zijn gepasseerd. De wanden en het gewelf
van de cel, de rookkanalen en de schoorsteen, zijn bekleed
met vuurvast materiaal; steeds zijn meerdere cellen vereenigd
tot een ovenblok dat met den daarbij behoorenden stoomketel
en verdere apparaten een afzonderlijk geheel uitmaakt; van
zoodanige blokken zijn naar de grootte der installatie een of
meer in een gebouw ondergebracht.
Aangezien het vuil steeds in een kleiner deel van het etmaal
wordt aangevoerd, dan waarin het verbrand wordt in
grootere installaties wordt gewoonlijk gedurende het geheele
etmaal gewerkt moet het korten tijd in de inrichting
worden opgeslagen tot het aan de beurt is om in de ovens
geladen te worden. Hiertoe wordt het als regel gestort in
gesloten hoppers, bij welk overstorten voorzorgen worden in
acht genomen tegen het verspreiden van stof of hinder.
Het storten van het vuil in de hoppers geschiedt, hetzij
door den wagen langs een langen flauw hellenden weg tot
op een platform bij de hoppers te doen rijden, hetzij door
met behulp van een loopkraan den gevulden wagenbak van
het onderstel te lichten. Dit onderwerp wordt meestal beheerscht