DONDERDAG 11 MEI 1911. 63 Bovenstaande verhoogingen worden slechts toegekend bij gebleken geschiktheid en getrouwe plichtsbetrachting." De heer Pera. M. d. V. In aansluiting aan het daarstraks door mij gesprokene, wensch ik nu voor te stellen het be paalde omtrent den 2en machinist te lezen als volgt: „van den 2en machinist op f 600, met twee verhoogingen ad f 75 telkens na twee jaren dienst." Ik heb de vraag hooren doen, welke positie de 2e machinist inneemt en of hij ook verantwoordelijkheid draagt. Zoover mij bekend is, en ik meen goed ingelicht te zijn, komt het nog al eens veel voor, dat de verantwoordelijkheid, die anders op den len machinist rust, ook door den 2en machinist wordt gedragen De afwisselende dienst, dien zij hebben, brengt dit van zelf ook mede. En wat de capaciteiten aangaat, de 2e machinist heeft zich zoo verdienstelijk gemaakt aan onze inlichting, dat hij met den len machinist wel op één lijn kan staan; zonder iets te kort te doen aan de bekwaamheden van den len machinist, moet toch erkend worden, dat de 2e machinist iemand is, geheel voor zijn taak berekend, zoodat de door mij voorgestelde verhooging alleszins billijk mag worden geacht, terwijl er dan nog genoeg verschil blijft bestaan tusschen zijn salaris en dat van den len machinist. Ik beveel dus mijn amendement in de welwillendheid van den Raad aan. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Roem. Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag, welk verband er bestaat tusschen de verantwoordelijk heid van den len en van den 2en machinist. Het maakt toch een groot onderscheid, of de 2e machinist alleen de verantwoorde lijkheid heeft te dragen bij afwezigheid van den len machinist in schafttijden, dan of hij twee of meer dagen de geheele verantwoordelijkheid heeft te dragen. De heer van der Lip. Ik kan den heer Roem antwoorden, dat de 2e machinist alleen verantwoordelijk is, wanneer hij de machine drijft, wanneer hij in functie is; de Ie machinist is altijd verantwoordelijk voor alles, voor het geheele bedrijf, terwijl hij ook den 2en machinist moet instrueeren; zijn verantwoordelijkheid is dus veel grooter dan die van den 2en machinist. Wat het amendement van den heer Pera betreft, ja, mijn heer de Voorzitter, een salarisregeling is altijd een lastige zaak. De een wil wat minder, de ander wat meer geven, en daarin te beslissen is uit den aard der zaak niet gemakkelijk. Toen het verzoek van de keurmeesters om verhooging van salaris door de Commissie onder de oogen moest worden gezien, hebben wij gemeend tegelijkertijd ook te moeten voorstellen het salaris van den len machinist te verhoogen; hij is toch de eenige, die nog geen verhooging heeft gehad. Het salaris van den 2en machinist is reeds verhoogd, dat is reeds van f 500 op f 600 gebracht. Al de ambtenaren hebben verhooging gekregen, behalve juist de le machinist, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, die den Raad bekend zijn. Nu deze omstandigheden niet meer bestonden, meenden wij, dat zijn jaarwedde ook moest worden verhoogd. De jaar wedde van den 2en machinist hebben wij dus niet nader bekeken. De Commissie zal er, denk ik, echter wel geen over wegend bezwaar tegen hebben, wanneer hij f25 meer ver hooging krijgt, maar voor ons bestond er niet de minste aanbeveling om dit voor te stellen. Meer zal ik er niet van zeggen. De heer Bots. Ik heb geen bezwaar om met het amende ment van den heer Pera mede te gaan, maar wil alleen opmerken, dat de 2e machinist bovendien nog het genot heelt van vrije woning, vuur en licht, zoodat hij toch reeds staat boven de stokers. Die voordeelen zijn veel meer waard dan f50. De heer Zwiers. M. d. V. Ook ik betuig mijne instemming met het amendement van den heer Pera en ik zal er gaarne mijne stem aan geven. Er komen bij eene herziening der traktementen zooveel factoren in aanmerking, dat men niet aan alles kan denken, laat staan alles op een goudschaal afwegen; maar ik geloof wel, dat eene verhooging van f 75 voor den 2en machinist thans reden van bestaan heeft. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Pera wordt in stemming gebracht en met 25 tegen 4 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Vergouwen, Bosch, Bots, A. Mulder, Wildeboer, van der Eist, Corts, Hoogenboom, Carpentier Alting, Pera, P. J. Mulder, Meuleman, Sijtsma, de Vries, van Gruting, Roem, Fockema Andreae, Fokker, Briët, Timp, Driessen, de Boer, van Tol, Reimeringer en Zwiers. Tegen stemmen de heeren van Hamel, Kerstens, van der Lip en Korevaar. Het gewijzigde art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artt. 6 tot en met 12 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De geheele verordening wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XXIII. Verzoek van P. Hop e. a., werklieden van het Open baar Slachthuis, om toekenning van loonsverhooging. (Zie Ing. St. No. 112). Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder beraadsla ging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. De agenda is thans afgehandeld. Verlangt nog iemand het woord? De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb u in uwe qualiteit als hoofd der politie een drietal vragen ter hand gesteld, naar aan leiding van den volksoploop op 1 Mei vóór de Stadsgehoor zaal. Ik zou u gaarne verlof verzoeken die vragen thans te mogen herhalen. De Voorzitter. Het verlof daartoe moet door den Raad verleend worden, doch ik wil er dadelijk bijvoegen, dat die vragen m. i. niet in eene vergadering van den Raad kunnen gedaan worden, omdat zij een onderwerp gelden, waaromtrent ik geen verantwoording schuldig ben aan den Raad. Heeft de heer Sijtsma soms onjuiste berichten ontvangen, dan wil ik daarover misschien wel wat licht verspreiden, maar verder kan ik niet gaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Het doet mij leed dit antwoord van u te ontvangen; het is een oude kwestie, of de leden van den Raad het recht hebben, over het beleid van de politie Ie spreken. Uw ambtsvoorgangers namen daaromtrent een zeer gereserveerde houding aan, maar in vele gevallen gelukte het ons toch wel, op onze vragen antwoord te krijgen. Ik had nu de hoop gekoesterd, dat u in dat opzicht een meer liberale opvatting zou huldigen en het spijt mij, dat dit niet zoo is. Ik zal nu niet, tegen uw uitdrukkelijken wil in, bepaalde vragen stellen, maar wensch toch het een en ander te zeggen. Op de bewuste I-Mei-vergadering ben ik in een andere hoedanigheid dan van Raadslid tegenwoordig geweest. Er werd een feestvergadering gehouden door vrienden van de 1-Mei- viering. De zaal was versierd, er was een spreker, er werd muziek gemaakt en gezongen. Misschien vieren de meesten onzer op een andere wijze feest, maar het ging ook daar gezellig en feestelijk toe; onbehoorlijkheden hadden niet plaats. Inde pauze zag men echter eenige beweging hier en daar. Er werd gezegder is een groote volksverzameling voor de zaal, die vijandige liederen zingt, en men vreest voor ongeregeldheden bij het uitgaan der vergadering. Wat ik nu mededeel, heb ik niet alleen van hooren zeggen, maar heb ik ook zelf gezien. De voorzitter van de vergadering en de spreker gingen nu met de politie overleggen wat te doen; de laatste vroeg of het niet beter zou zijn de menschen vóór de zaal te ver wijderen, omdat zij een niet vriendelijke gezindheid aan den dag legden. Een van de leden van het bestuur posteerde zich voor aan de zaal om de elementen, die hij niet wenschelijk achtte, erbuiten te houden. En dat bestuurslid heeft mij verzekerd, dat hij allerlei onaangename woorden kreeg te hooren. In zijn poging om kwaadwillige elementen buiten de zaal te houden, werd hij bijgestaan door een van de zaalwachters. De voorzitter wendde zich toen nogmaals tot den inspecteur van politie en deze zeide: ik sta ervoor in, dat u straks niet lastig zult worden gevallen, maar wij zullen ook de achterdeur openlaten; ik verzoek u echter aan de vergadering te vragen, bij het heengaan niet te zingen of een tegenbetooging te houden en de banieren te laten staan. De voorzitter heeft toen aan de vergadering medegedeeld, dat zij, die dit verlangden, (er waren ook vrouwen en kinderen bij) aan den achterkant de zaal konden verlaten. Hij voegde er aan toezorgt ervoor niet te zingen en geen tegenbetooging te houden, opdat, wanneer er ongeregeldheden mochten plaats hebben, niet wij de schuldigen zullen zijn. Toen heeft ongeveer de helft van de vergadering de zaal aan den achterkant ver laten. Nu is mijn meening, dat, waar hier burgers der stad eene ordelijke vergadering hielden, zij ook vrij de hoofddeur van het gebouw hadden moeten kunnen uitgaan, zonder vrees te koesteren, dat zij zouden worden lastig gevallen. En dat die vrees gegrond was, blijkt wel hieruit, dat, zooals men ook in verschillende artikelen in de dagbladen heeft kunnen lezen, de massa voor de deur liederen zong, die aan de vergadering allesbehalve aangenaam waren, en dat de politie zelfs hier en daar van den gummistok heeft moeten gebruik maken om te beletten, dat men de 1-Mei-vierders te lijf ging.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 7