Aug. L. Reimeringer.
68
dende het aantal, de op ieder pand voorgeschoten som, de
interest en het administratieloon.
Aht. 46.
De hoofdbeambte heeft vrije woning in het gebouw, waarin
het hulpkantoor gevestigd is. Als schadeloosstelling voor het
verwarmen, verlichten en schoonhouden van kantoren, wacht
kamer en bergplaatsen ontvangt hij jaarlijks 15Ü.— uit
de bankkas.
Art. 47.
Vanwege het hoofdkantoor wordt aan de hulpkantoren al
het materieel verstrekt, dat zij voor het voeren van hun beheer
noodig hebben.
Art. 48.
De Directeur van de Bank regelt in overleg met den hoofd
beambte en onder goedkeuring van commissarissen de werk
zaamheden aan het hulpkantoor.
De Directeur overtuigt zich, zoo dikwijls hem dat noodig
voorkomt, door telling van de panden dat de pandstaat juist
is opgemaakt en in het algemeen dat de administratie aan
elk hulpkantoor richtig wordt gevoerd.
Art. 49.
Dit reglement treedt in werking op 12 Juni 1911.
Op dat tijdstip vervallen de bestaande verordeningen, hou
dende reglement van de Bank van Leening te Leiden en voor
hare hulpkantoren benevens de verordeningen betredende de
samenstelling en de bezoldiging van het personeel, verbonden
aan het hoofdkantoor en de hulpkantoren dier Bank.
Overgangsbepalingen.
Art. 50.
Zoolang de tegenwoordige boekhouder in die functie werk
zaam is, blijft het bedrag van de door hem te stellen zeker
heid op ƒ1000.— bepaald.
Art. 51.
Het laatste lid van art. 20 is niet van toepassing op de
registers, welke bij het in werking treden dezer verordening
reeds in gebruik zijn gesteld.
Art. 52.
In afwijking van het in artikel 49 bepaalde treden de
artikelen 36 en 38 dezer verordening in werking op 1 Juli 1911.
Op alle panden vóór dien tijd beleend blijven de artikelen
39 en 41 van het bij de in werking treding dezer verordening
ingetrokken reglement van de Bank van Leening van toepassing.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 125. Leiden, 17 Mei 1911.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen het advies van
de commissie van financiën op de, naar aanleiding van de
in Uwe Vergadering van 26 Januari j.l. aangenomen motie
van den heer Sijtsma, ingediende verordeningen, regelende de
heffing en invordering eener belasting op tooneelvertooningen
en andere openbare vermakelijkheden in de gemeente Leiden.
De in dat advies aanbevolen aanvulling der heffingsverorde
ning in dien zin, dat houders van inrichtingen van tijdelijken
aard op particuliere terreinen dubbel tarief zullen moeten be
talen en de vermindering van belasting, indien de openbare
vermakelijkheid langer dan 7 dagen achtereen duurt, voor hen
niet zal gelden, komt ons noch billijk noch gewenscht voor.
Trouwens ook in de desbetreffende verordeningen in andere
gemeenten komt eene dergelijke bepaling, voor zoover ons
bekend, niet voor.
Overigens geeft het advies der commissie ons geen aan
leiding tot opmerkingen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 10 Mei 1911.
De Commissie van Finantien heeft de eer U mede te deelen
dat zij in hare vergadering van 9 dezer behandelde de Ver
ordening regelende de heffing van een belasting op tooneel-
vertooningen en andere openbare vermakelijkheden in de
gemeente Leiden.
Bij de bespreking van de wenschelijkheid van de invoering
van een dergelijke belasting verklaarde de meerderheid zich
daarvoor, daar zij eene belasting op weelde-uitgaven toejuicht
en niet medegaat met het gevoelen der minderheid, dat door
invoering der belasting het gehalte van verschillende uitvoe
ringen van kunst, zoowel op gebied van muziek als anderszins,
zoude verminderen en daardoor de vestiging van vreemdelingen
zou worden tegengegaan, althans niet zou worden bevorderd.
Wordt tot invoering besloten, dan verklaart de Commissie
zich eenparig voor het voorgestelde stelsel van betaling naar
oppervlakte, zwichtende voor het feit, dat bij dit stelsel aan
de invordering geen noemenswaardige kosten verbonden zijn,
al ontveinst zij zich niet, dat een percentsgewijze heffing van
de ontvangen toegangsgelden in verschillende opzichten bil
lijker zoude zijn
Bij de bespreking van het tarief werd algemeen de wen
schelijkheid erkend, dat houders van inrichtingen van tijdelijken
aard het dubbele tarief zullen betalen en de toegestane ver
mindering in art. 2, (wanneer de uitvoeringen langer dan 7
dagen duren) voor hen niet zullen gelden. De Commissie heeft
hier het oog op houders van paardenspellen en andere dergelijke
inrichtingen, welke men na afschaffing der kermis in meer
of minder groote getale op particuliere terreinen vreest te
zien verrijzen.
ünder voorbehoud dezer wijziging meent de Commissie in
hare meerderheid tot aanneming der verordening, zooals ze
haar werd toegezonden, te mogen adviseeren.
J. P. Vergouwen.
J. Bosch.
N°. 126. Leiden, 17 Mei 1911.
Wij hebben de eer U mede te deelen, dat de gemeente in
de gelegenheid is zich voor de som van 9000 den eigendom
te verschaffen van een tiental perceelen aan den Heerensingel
en de Schoolstraat en in de onmiddellijke nabijheid van het
te maken stationsemplacement der Hollandsche Electrische
Spoorwegmaatschappij gelegen.
De huisjes, die in eigendom toebehooren aan genoemde
maatschappij, staan op een terrein, dat voor straataanleg is
bestemd en het is mitsdien met het oog op eene eventueel
noodige verbreeding van de Schoolstraat voor de gemeente van
belang de huisjes in haar bezit te hebben.
De huisjes zijn thans verhuurd tegen ƒ1.75 per week, zoo
dat, indien de gemeente tot aankoop mocht besluiten, 10%
van den koopprijs jaarlijks aan huur wordt terugontvangen.
Aangezien de gevraagde koopprijs dus billijk kan worden
genoemd en de tot standkoming van den straataanleg daar
ter plaatse t. z. t. wordt bevorderd, wanneer de perceelen in
handen der gemeente zijn, geven wij U in overweging:
a. te besluiten tot den aankoop van de perceelen, kadastraal
bekend gemeente Leiden Sectie K nis 483, 484, 485, 489,490,
493, 494, 497, 498 en 501 voor de totaalsom van 9000;
b. over te gaan tot de vaststelling van den hierbij over-
gelegden suppletoiren begrootingsstaat, groot met inbegrip van
de kosten van overdracht, 9275.62s.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 127. Leiden, 17 Mei 1911.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elec-
triciteit deelen ons mede, dat eenige perceelen tusschen de
Electriciteitsfabriek en de Achter Zandstraat, die ten behoeve
van de gemeente werden aangekocht ingevolge raadsbesluit
van 29 December j.l., zijn gesloopt en dat zij nu gaarne het
vrijgekomen lerrein bij dat der Gasfabriek zouden trekken
met het doel om tijdelijk ten behoeve der fabriek in gebruik
te worden genomen.
Teneinde aan den wensch van Commissarissen gevolg te
kunnen geven, zal een gedeelte van het Prinsensteegje en het
Vogelstraatje aan den publieken dienst moeten worden ont
trokken, waartegen zich geen enkel belang verzet.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten, de op
bijgaande situatie met roode arceering aangegeven gedeelten
van het Prinsensteegje en het Vogelstraatje aan den openbaren
dienst te onttrekken en dat terrein te verheelen aari de bij
de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit in gebruik
zijnde terreinen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N° 128. Leiden, 19 Mei 1911.
fegen inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van
Mej. H. Ritman, om eervol ontslag uit hare betrekking van
onderwijzeres aan de openbare school der 4e klasse No. 2
alhier, bestaat bij ons geen bezwaar.
Onder overlegging van het desbetreffend advies van het
Hoofd der school, geven wij u mitsdien in overweging aan
Mej. II. Ritman, op haar verzoek, met ingang van 16 Augustus