53
N°. 103. Leiden, 26 April 1911.
Onder overlegging van het hierachter afgedrukt adres van
Mr. E. P. van Lanschot, Burgemeester van Breda, e. a., uit
makende eene commissie, die zich belast heeft met de voor
bereiding van de oprichting eener Vereeniging van Neder-
landsche Gemeenten, wier bevolkingscijfer meer dan 10000
inwoners aanwijst, en de bij dat adres behoorende Memorie
van Toelichting, hebben wij de eer U mede te deelen, dat wij
het op de gronden, in de Memorie van Toelichting uiteen
gezet, in het belang der gemeente achten om als lid tot die
vereeniging toe te treden. Bovendien vreezen wij, dat indien
de vereeniging mocht tot stand komen en Leiden niet als
lid mocht toetreden de belangen der gemeente zullen worden
geschaad, aangezien de mogelijkheid geenszins is uitgesloten,
dat dan aan het gezamenlijk optreden der bedrijven bij den
aankoop van producten, dat meermalen reeds heeft plaats
gehad en tengevolge waarvan voordeeliger contracten konden
worden afgesloten, moeilijkheden zullen worden in den weg
gelegd.
De kosten van toetreding zullen ingevolge artikel 7 der
ontwerp-statuteu op een jaarlijksche bijdrage van cent per
inwoner worden bepaald en zullen derhalve voor de gemeente
Leiden ongeveer f 300 'sjaars bedragen, benevens f 1 entree
per 1000 inwoners, d. i. voor Leiden f 60, een waarlijk
niet te hooge uitgave met het oog op de voordeelen, aan de
toetreding verbonden.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging te be
sluiten mede te werken tot de oprichting eener Vereeniging
van Nederlandsche Gemeenten door als lid tot die Vereeni
ging toe te treden, onder voorwaarde, dat de jaarlijksche
kosten niet meer zullen bedragen dan cent per inwoner en
het entreegeld op niet meer dan f 1 per 1000 inwoners worde
bepaald en ons College te machtigen, de gemeente op de
vergadering tot oprichting van bovengenoemde vereeniging
te doen vertegenwoordigen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geven eerbiedig te kennen,
Mr. E. P. van Lanschot, burgemeester van Breda,
J. Simons, wethouder van 's Gravenhage,
Mr. A. F. Baron van Lijnden, burgemeester van Utrecht,
Jhr. Mr. C. A. Elias, burgemeester van Zaandam,
Mr. J. A. van Royen, burgemeester van Zwolle,
uitmakende de commissie die zich, in opdracht eener verga
dering van afgevaardigden der colleges van Burgemeester en
Wethouders van verschillende Gemeenten, wier bevolkings
cijfer meer dan 10000 inwoner s aanwijst, heeft belast met de
voorbereiding der oprichting eener Vereeniging van Neder
landsche Gemeenten, te dezer zake domicilie kiezende ten
huize van den heer Jhr. Mr. C. A. Elias, Westzijde 114, Zaandam;
dat door de voornoemde vergadering op de gronden, welke
in de bij dit adres gevoegde memorie van toelichting zijn
vermeld, de wenschelijkheid werd geuit over te gaan tot de
oprichting eener Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten,
welke Vereeniging zal worden geregeerd door de mede hierbij
gevoegde statuten, behoudens de wijzigingen, die daarin bij de
oprichting nog mochten worden gebracht of ter verkrijging
der Koninklijke goedkeuring noodig mochten blijken;
dat zij, ingevolge de hun verstrekte opdracht, ook Uwe
Gemeente uitnoodigen als lid tot deze Vereeniging toe te treden
redenen waarom zij zich tot Uw Raad wenden met het
eerbiedig verzoek:
a. Uwe Gemeente te doen medewerken tot de oprichting
eener Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten door als lid
tot die Vereeniging toe te treden;
b. indien Uwe Gemeente besluit tot inwilliging van dit ver
zoek een lid van het college van Burgemeester en Wethouders
Uwer Gemeente of van Uw Raad uit te noodigen en te
machtigen om de vergadering tot oprichting der Vereeniging
bij te wonen en daarbij Uwe Gemeente te vertegenwoordigen
en tevens om alsdan al die wijzigingen in de statuten goed te
keuren, welke door die vergadering, of ter verkrijging der
Koninklijke goedkeuring in het ontwerp der statuten, be
hoorende bij dit adres mochten worden noodig geacht.
't Welk doende enz.
Breda, E. van Lanschot.
's Gravenhagej J. Simons.
Utrecht, 30 Maart 1911. A. F. van Lijnden.
Zaandam, Elias.
Zwolle, I J. A. van Royen.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De overtuiging, die zich in de laatste jaren bij verschillende
gemeentebesturen had gevestigd, dat meer samenwerking
tusschen de onderscheidene gemeenten bevorderlijk zou kunnen
zijn aan hare belangen en ook stoffelijke voordeelen zou
kunnen opleveren, deed in de maand Mei van het vorige jaar
verscheidene burgemeesters en enkele wethouders van grootere
gemeenten samenkomen tot bespreking van deze zaak.
In die samenkomst had een principieele gedachten wisseling
hierover plaats en vond het denkbeeld om eene Vereeniging
van Nederlandsche gemeenten op te richten algemeene in
stemming. Daarbij werden ondergeteekenden tot een commissie
benoemd ten einde ontwerp-statuten voor een dergelijke
vereeniging saam te stellen en haar oprichting verder voor
te bereiden.
Onze commissie heeft deze taak aanvaard en was daarmede
6 December 1910 zoover gevorderd, dat zij bij de gemeente
besturen van alle gemeenten met meer dan 10000 inwoners,
ontwerp-statuten met eene begeleidende memorie kon inzenden,
onder uitnoodiging daarover in eene vergadering op 9 Januari
1911 nader te beraadslagen.
Op deze vergadering waren 29 gemeenten vertegenwoordigd,
terwijl nog van zes gemeentebesturen bewijs van instemming
werd ontvangen, met bericht van verhindering om tegen
woordig te zijn.
Slechts door vier gemeentebesturen werd gemeld, dat zij
zich niet konden vereenigen met het denkbeeld om tot de
oprichting eener vereeniging als werd voorgesteld mee te
werken.
Ter genoemde vergadering werd ook het denkbeeld ver
dedigd geene vereeniging van gemeenten, doch een min of
meer geregeld samenkomen van burgemeesters en wethouders
der grootere gemeenten te bevorderen. De groote meerderheid
der vergadering zag daarin echter geen heil en meende, dat
daarvan niet de voordeelen en de practische resultaten te
wachten waren, die men juist beoogt door de oprichting eener
vereeniging van gemeenten.
Ten slotte, nadat de aanwezigen zich met achterstaande
ontwerp-statuten hadden vereenigd, werden ondergeteekenden
uitgenoodigd zich tot de raden der gemeenten, wier bevol
kingscijfers 10090 te boven gaat, te wenden met, het verzoek
tot de oprichting der Vereeniging van Nederlandsche gemeenten
mee te werken.
Zoodra de beslissingen der verschillende gemeenteraden ter
onzer kennis zullen zijn gebracht, [stellen wij ons voor ge
machtigden der gemeenten, welke als lid zullen wenschen toe
te te treden, tot een constitueerende vergadering saam te roepen.
Ter nadere toelichting van hetgeen met de oprichting eener
dergelijke vereeniging wordt bedoeld, zij het ons vergund het
volgènde onder uwe aandacht te brengen.
Terwijl eenerzijds het gebied waarop de Gemeente in Neder
land werkzaam is zich voortdurend uitbreidt en anderzijds
het maatschappelijk leven in al zijn schakeeringen zoowel
van productie als consumptie zich meer en meer vereenigt en
door aaneensluiting en samenvoeging van gelijke en gelijke
soortige belangen datgene tracht te bereiken wat voor die
belangen het beste en het nuttigste is, zijn tot nu toe de
Gemeenten on vereenigd gebleven niettegenstaande naar onze
overtuiging ook voor deze in ons land op verschillend gebied
door samenwerking voordeelen te behalen zullen zijn, die voor
elk harer afzonderlijk niet bereikbaar zijn. Bij onze oostelijke
naburen heeft men dit reeds vroeger gevoeld en is men reeds
geruimen tijd geleden overgegaan tot de oprichting van den
Deutschen Stadtetag, die zich ten doel stelt de welvaart van
het Gemeentewezen te behartigen, de gemeenschappelijke be
langen der steden voor te staan en de kennis en verbetering
der bestuursinrichtingen te bevorderen.
Wij zouden de taak eener Vereeniging van Nederlandsche
Gemeenten uitgebreider gesteld willen zien en, zonder de alge
meene gemeentebelangen, die trouwens ook reeds in bestaande
vereenigingen en op congressen besproken worden, uit te slui
ten, haar bepaaldelijk ook de behartiging van meer inaterieele,
althans meer concrete gemeente-belangen willen doen omvatten.
In den laatsten tijd is men trouwens ook in Duitschland
reeds werkzaam om het samengaan van gemeenten bij het
nastreven van materieele voordeelen te bevorderen.
Zonder ook maar eenigszins op volledigheid te willen aan
spraak maken en uitsluitend om eenige punten te noemen
waarvoor een Vereeniging als de door ons bedoelde nuttig
werkzaam zou kunnen zijn, wenschen wij te wijzen op het
nut en de wenschelijkheid om
de leden van advies te dienen op administratief, technisch
en economisch gebied
de materieele belangen der leden te bevorderen door ge
zamenlijk optreden bij den aan- en verkoop van producten
die door de exploitatie der gemeentebedrijven of andere takken
van gemeentedienst, hetzij benoodigd zijnhetzij voortgebracht
worden, een en ander met uitsluiting van het behalen van
winst voor de Vereeniging zelve
maatregelen te nemen tot het gezamenlijk dragen van risico's,
waartegen verzekering mogelijk is, waarbij als van dadelijk
tastbaar belang wordt gedacht aan onderlinge verzekering
tegen brandschade en tegen wettelijke aansprakelijkheid van