22 Zoeterwoude, 11 October 1910. Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden Wij ondergeteekende, Bestuurs leden van den Boerenbond Zoeterwoude, geven U bij dezen met verschuldigden eerbied te kennen, dat wij ons steeds beijveren met de gelegenheid voor een tweede weegschaal op de Vette varkensmarkt, maar nu is ons dringend verzoek om een tweede schaal zoo spoedig mogelijk in werking te doen stellen vooral met het oog op de bloei dier markt. Edel Achtbaren Heeren, de rede waarom wij ons tot U wenden met bovenstaand beleefd doch dringend verzoek. Het zou ons ten zeerste verplichten. 't Welk doende Het Bestuur van den Boerenbond Adrs. v. Leeuwen, Voorzitter. J. Straathof, Secret. N°. 37. Leiden, 25 Februari 1911. Bij nevensgaand adres verzoekt de weduwe van J. G. den Tonkelaar, in leven boekhouder aan de Bank van Leening, de haar krachtens raadsbesluit van 2G September 1901 (Ingek. Stukken No 234) gedurende 10 jaren toegekende gratificatie van 6 per week, tot wederopzeggens te verlengen, Het komt ons voor, dat voor algeheele inwilliging van dit verzoek geen termen aanwezig zijn. De gratificatie toch is in 1901, toen weduwen en kinderen van gemeenteambtenaren nog geen pensioen van gemeentewege konden deelachtig worden, juist daarom voor een zeker aantal jaren verleend, omdat men adressante eenigszins wilde tegemoetkomen gedurende den tijd, dat hare kinderen nog veel zouden kosten en weinig zouden kunnen inbrengen. En nu derhalve, zooals uit een van onzentwege ingesteld onderzoek is gebleken, 5 van hare 7 kinderen de schooljaren achter den rug hebben en een werk kring verkregen hebben, kan van continueering der destijds toegekende gratificatie o. i. bezwaarlijk sprake zijn. Immers, al mogen die 5 kinderen niet alle geheel in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, van de kosten hunner opvoeding is de moeder in ieder geval ontheven, terwijl eenige van hen zelfs, blijkens in de Leeskamer ter inzage liggende gegevens een wekelijksche bijdrage kunnen inbrengen. Intusschen moeten wij erkennen, dat het plotseling ophouden der uitkeering voor adressante bijzonder bezwarend zal zijn, aangezien zij nog twee schoolgaande kinderen, resp. van 12 en 10 jaar, geheel ten haren laste heeft en wij achten het daarom niet onbillijk haar nog gedurende 2 jaren eene grati ficatie, zij het ook ten bedrage van de helft der oorspronkelijke tegemoetkoming, uit te keeren. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan de weduwe J. G. den Tonkelaar, na atloop van den termijn, gedurende welken haar ingevolge het raadsbesluit van 26 September 1901 eene toelage ad ƒ6 's weeks wordt uitgekeerd, alsnog gedurende 2 jaren eene gratificatie van 3 per week van gemeentewege toe te kennen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden Geeft eerbiedig te kennen Joha Petra van der Kaaij, weduwe van den 17 April 1901 overleden boekhouder der Stadsbank van Leening J. G. den Tonkelaar, wonende Heerenstraat 121 te Leiden, dat uwe vergadering van 26 September 1901 heeft besloten aan Haar een wekelijksche toelage te verstrekken van ƒ6,00 en wel voor den tijd van 10 jaar; dat die termijn dus weldra zal verstreken zijn dat haar 7 kinderen hoewel nu 10 jaar ouder geworden geen van allen nog geheel in hun onderhoud kunnen voorzien en zelfs de twee jongsten, waarvan dan weer de jongste ongelukkig is, nog school gaan dat zij niet zal weten rond te komen wanneer zij over enkele weken de toelage zal moeten missen. Reden waarom zij zeer beleefd vraagt de toelage Zoo mogelijk tot wederopzeggens, opnieuw te willen verleenen. Hetwelk is doende J. P. v. d. Kaaij Wed. J. G. den Tonkelaar. Leiden Februari 1911. N° 38. Leiden, 28 Februari 1911. In Uwe Vergadering van den 29en September j.l. deelde de Voorzitter, in antwoord op een desbetreffende vraag van uw medelid, den heer Vergouwen, mede, dat door ons College een onderzoek werd ingesteld naar de al dan niet wenschelijk- heid van de opheffing der gemeente-apotheek, terwijl wij in de Memorie van Antwoord op het Sectieverslag over de ontwerp- begrooting voor het jaar 1911, naar aanleiding van een door verschillende leden gedane vraag van dezelfde strekking, de toezegging deden, zoodra het bij ons college aanhangige onder zoek zou zijn afgeloopen, U met den uitslag daarvan in kennis te zullen stellen en, al naar onze bevindingen, al dan niet een voorstel bij U te zullen indienen om tot de opheffing van de gemeente-apotheek over te gaan. Het door ons college ingestelde onderzoek is thans afgeloopen en wij kunnen U derhalve nu het resultaat daarvan mede- deelen. Alvorens hiertoe echter over te gaankomt het ons tot recht verstand der zaak gewenscht voor U een overzicht te geven van den loop van het onderzoek en U den inhoud der verschillende adviezen in het kort mede te deelen. In de allereerste plaats dan wendden wij ons bij schrijven van 23 September j.l. tot de Commissie voor de Gemeente apotheek met de vraag, of het, nu de tegenwoordige gemeente apotheker weldra zijn betrekking zou neerleggen en bovendien binnen niet te langen tijd wellicht tot den bouw van een geheel nieuwe apotheek zou moeten worden overgegaan, niet in het belang zoowel van de armlastige patiënten als van de gemeente zelve zou zijn, indien tot opheffing van de gemeente apotheek werd overgaan en in de plaats daarvan de genees middelen voor de zieke armen uit verschillende apotheken in de stad w-erden betrokken. Reeds in het jaar 1897 had die vraag een punt van ernstige overweging tussehen de Com-# missie voor de Gemeente-apotheek, het College van Stadsge- neesheeren en ons College uitgemaakt, doch om financieele zoowel als om andere redenen werd toen besloten geen voor stel tot de opheffing aanhangig te maken. Intusschen was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de destijds aangevoerde bezwaren thans niet meer aanwezig waren, of althans niet meer zoo zwaarwichtig moesten worden geacht, als toen het geval was. Om die reden meenden wij dan ook de Commissie voor de Gemeente-apotheek te moeten verzoeken, het vraagstuk nogmaals in zijn vollen omvang onder de oogen te willen zien en ons den uitslag van haar ondeizoek te willen mededeeleri. Reeds den 12en October 1910 bereikte ons het advies der Commissie. In de eerste plaats wordt daarin behandeld de vraag, of opheffing der gemeente-apotheek in het belang der armlastige patiënten zal zijn. En om die vraag naar behoo- ren te kunnen beantwoorden, gaat de Commissie, ook al behoorde dit volgens haar eigenlijk niet tot hare competen tie, in haar schrijven na, op welke wijze na die opheffing in de pharmaceutische behoeften der armlastige patiënten zal worden voorzien, om daarna op de gevolgen der opheffing te wijzen. De eenige wijze, waarop die voorziening kan plaats vinden, bestaat naar haar oordeel hierin, dat met verschillende of wellicht met alle apothekers in deze gemeente gedurende een niet te langen termijn eene overeenkomst wordt gesloten in zake het verschaffen van genees-, ontsmettings- en verband middelen aan armlastige patiënten en wel op zoodanige wijze, dat de leverantie aan de apothekers, waarmede de overeen komst is aangegaan, bij tourbeurt wordt opgedragen, teneinde zooveel mogelijk alle apothekers in de te verwachten voor- deelen te doen deelen. Voor de armlastige patiënten, zoo vervolgt de Commissie, zijn aan eene dergelijke regeling echter groote bezwaren ver bonden. Men moet toch niet vergeten, dat de particuliere apotheken in verschillende deelen der stad gelegen zijn, zoo wel in het centrum, als in de buitenwijken, en dat tengevolge hiervan het aanbieden der recepten en het afhalen der genees middelen niet meer op een vast punt zal geschieden, zooals thans, doch dat daarvoor zeer ongelijke, gedurig wisselende afstanden zullen moeten worden afgelegd, waardoor veel ver traging en vele vergissingen zullen worden veroorzaakt. Bovendien bestaat de vrees, dat bij gelijktijdige aanbieding van particuliere- en fondsrecepten, de recepten voor de arm lastige partiënten onwillekeurig in het gedrang zullen komen, in het bijzonder bij groote drukte tengevolge van plotseling zich voordoende epidemieën. In de gemeente-apotheek is dit daarentegen onmogelijk, aangezien daar in hoofdzaak slechts één soort van belangen behartigd behoeft te worden. Eenige van deze bezwaren kunnen natuurlijk worden on dervangen, indien slechts met één apotheker een overeenkomst wordt aangegaan, doch de onbillijkheid hiervan tegenover de overige apothekers acht de Commissie te groot. In plaats van een gemeentelijk monopolie, zou een particulier monopolie worden geschapen Om al deze redenen is de Commissie van meening, dat opheffing der gemeente-apotheek niet in het belang der arm lastige patiënten zal zijn. Doch ook met het oog op de gevolgen voor de gemeente uit financieel oogpunt ziet de Commissie in de opheffing geen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 2