DONDERDAG 16 FEBRUARI 1911. 33 om hare kinderen te doen ontwikkelen, om te gelooven dat wi] voor onze school steeds wel over eene voldoende bevolking zullen beschikken. Nu acht ook ik 200000.eene groote som, maar ik heb vertrouwen in de ontwikkeling van Leiden. Toen wijdeelec- trische centrale bouwden en ons bereid verklaarden mede te werken aan de totstandkoming van de electrische tram, waren dit ook zaken van vertrouwen. Wij leven op het oogenblik nu eenmaal in de illusie van Leiden vooruit err in die stem ming mogen wij ook wel over dit voorstel beslissen. Eóne kleinigheid is er nog, die de plaats waar men de nieuwe Hoogere Burgerschool wil zetten voor mij aantrek kelijk maakt. De afstand van het midden der stad weegt voor mij niet in den tijd van fietsen en electrische trams en eventueel geraas kan worden voorkomen, maar voor mij is dit groote voordeel aan die plaats verbonden, dat er door den bouw der school een begin gemaakt zal worden met de bebouwing van den nieuwen boulevard, op een terrein dat ons grootendeels toebehoort en waar wij over veel bouwterrein beschikken. Ik heb den moed aan dit voorstel mijne stem te geven. De heer Wildeboer. Toen ik de vorige maal, toen dit onderwerp aan de orde was, heb gesproken over mogelijke voorstellen van de Ineenschakelingscommissie, heeft de heer Fockema Andreae, ik zeg niet mij beschuldigd van optimisme, maar dit optimisme toch eenigszins in mij gewraakt. Ik heb toen duidelijk gemaakt, dat men mijne beschouwin gen meer pessimistisch dan optimistisch zou kunnen noemen. Mag ik beginnen met nu de aandacht te vestigen op het beminlijke optimisme van den heer Fockema Andreae. Ik geloof, dat alle leden van den Raad het met mij eens zullen zijn, wanneer ik zeg, dat wij ons op een dag als heden over dat verschijnsel bijzonder mogen verheugen, want het zal geen 24 uur meer duren, of de heer Fockema Andreae zal 25 jaar lid van dezen Raad zijn geweest. Ik geloof echter, dat wij ons noch door optimisme, noch door pessimisme moeten laten leiden. Ik voor mij hoop, dat het optimisme, dat bij den heer Fockema Andreae wijst op gezondheid van lichaam en geest, hem niet zal bedriegen. Ik hoop, dat hij de boulevard, die hij in zijn verbeelding reeds ziet, nog vele jaren zal bewandelen. Wij moeten ons echter in deze laten leiden door kalm overleg. Wij moeten niet vragen wat aangenamer voor ons is: of er bijzondere Hoogere Burgerscholen dan wel openbare zullen worden opgericht, maar wij moeten vragen wat de werkelijke toestand is. En dan vind ik het naïef optimisme in den heer Fockema Andreae, wanneer hij meent, dat ook in de toekomst de stroom weer zal gaan naar de openbare school. Mij dunkt, wel naar de electrische tram, doch niet naar de openbare school. En waar wij voor dit feit staan doet het er niet toe, of men is voor bijzonder of openbaar onderwijs, maar moet men zich afvragen, wat wij in deze hebben te doen. Wanneer het is zooals de heer Roem zegt, dat wij voor 150.000.eene goede Hoogere Burgerschool kunnen bouwen, dan winnen wij daarmede toch in elk geval 50.000.- uit. Het heeft ook mij gehinderd dat er zoo telkens in de stuk ken wordt gesproken van een idealen toestand; wij zijn toch niet verplicht ideale toestanden te scheppen. Wanneer wij daarnaar trachten, dan is er geen einde aan de uitgaven te zien. Wij, professoren, geven wel in lokalen college, bij voor beeld in de Kloksteeg, waar de heeren der Hoogere Burger school de neus voor zouden optrekken; en wij meenen toch dat wij daar ook de wetenschap dienen. Wanneer ik voor een kwartier wegga, dan verzoek ik altijd mijn studenten om de ramen wat open te zetten, ten einde wat frissche lucht in het lokaal te krijgen. De heeren zetten dan hun pet op en gaan even wandelen. Waarom moeten er nu bij deze Hoogere Burgerschool lokalen en wachtkamers worden gebouwd van ik weet niet welke afmetingen. Er zal dan wel weer uitge rekend worden, dat het per M3. heel goedkoop is, maar men zegt er dan- niet bij, hoeveel kubieke meters er te veel ge bouwd worden. Daarom ben ik er ook niet voor om reeds heden 260.000 te voteeren voor de oprichting van eene nieuwe school. Wat dan te doen'? Wij zouden de zaak kunnen uitstellen. Maar dan zullen Burgemeester en Wethouders te recht vragen: tot wanneer? Zullen we gaan verbouwen? Na al hetgeen ik van deskundige zijde gehoord heb, zou ik daar niet voor zijn. Ik zou het liefst den heer Roem in over weging willen geven aan Burgemeester en Wethouders te verzoeken met een nieuw voorstel te komen, waarin een lager cijfer dan het schrikwekkende bedrag van 200.000 genoemd werd. De heer Korevaar. M. d. V. Mag ik met een enkel woord de heeren op sommige zaken attent maken en wel voorname lijk die heeren, die speciaal hun stem afhankelijk maken van de bouwkosten. In de eerste plaats zou ik mij willen aan sluiten bij den heer van der Eist. wat betreft den aankoop van huizen in de Lokhorststraat. Wanneer men hoort, hoeveel stemmen er zijn opgegaan voor verbouwing, hoe een deel van de Commissie van fabricage en een deel van de Commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs verbouwing voldoende acht, dan was een meerder heid vóór verbouwing niet onmogelijk te achten geweest. Hadden Burgemeester en Wethouders in dat geval moeten zeggendaarover kan niet meer gedacht worden, want wij hebben indertijd verzuimd die huizen aan te koopen, dan zou men terecht Burgemeester en Wethouders hebben kunnen beschuldigen van niet vooruitziende te zijn geweest. Verder zou ik den heer van der Eist er op willen wijzen dat wij bij de verbouwing geen behoefte hebben aan het hoekhuis; daar door worden de kosten dus niet vergroot. Bovendien is er op ge rekend, dat de mooie gevel van het oude Gymnasium intact blijft. Aan de heeren Meuleman, Roem en Fokker kan ik zeggen, dat op pag. 152, le kolom, al. 4 van de Ingekomen Stukken staat geschreven, dat Burgemeester en Wethouders niet een plan en een daarop gebaseerde begrooting hebben gemaakt voor die nieuwe school, omdat zij ter vermijding van wellicht onnoodige moeiten en kosten eerst de principieële beslissing van den Raad wilden kennen. Zij hebben slechts aan den Directeur van Gemeentewerken gevraagd eens een onderzoek in te stellen in andere gemeenten naar de bouwkosten van onlangs opgerichte Hoogere Burgerscholen. De toen verkregen cijfers hebben wij aan den Raad medegedeeld. Wril de Raad een anderen weg opgaan, b.v. door plannen en begrootingen te maken, goed; maar men mag Burgemeester en Wethouders niet verwijten, dat zij een goedkooperen weg hebben gevolgd en op grond van ontvangen inlichtingen van feitelijke bouw kosten tot eene som van ƒ200 000 zijn gekomen. Men schermt nu met de som van 150.000, door den heer Roem genoemd. Het doet mij veel genoegen, dat de heer Roem dat cijfer heeft genoemd. De geachte spreker heeft natuurlijk een plan waarop die begrooting steunt, wat ons de onkosten van het maken daarvan bespaart. Als het plan aan de gestelde eischen voldoet, dan wordt de bouwsom natuurlijk ƒ150.000, maar dan stellen wij den heer Roem daarvoor verantwoorde lijk. Ik weet het niet, want ik heb geen plan en heb mij dus be holpen meteen vergelijking met andere Hoogere Burgerscholen, doch nu wij het voorrecht hebben den heer Roem als lid van de Commissie van Fabricage in ons midden te zien, zal dat onze taak zeer vergemakkelijken. De heer Roem. M. d. V. Wij hebben ons al eens warm ge maakt over deze zaak en na warmte volgt afkoeling, vaak zelfs verkoeling. Dit nu schijnt ook het geval te zijn bij den Voorzitter van de Commissie van Fabricage. Hij windt zich op, als men niet met hem medegaat. Ik heb ook geen plan in mijn zak en ik heb dit ook niet gezegd. Misschien heb ik mijne bedoeling niet duidelijk uitgedrukt, maar ik heb willen zeggen: ik mag mijne stem aan dit voorstel van ƒ200.000 niet geven, zoolang ik niet overtuigd ben, dat er geen plan voor 150.000 te maken is, dat ook aan de eischen beantwoordt. Ik ben desnoods bereid over de som van 200.000 heen te stappen, als ik maar in mijne ziel overtuigd ben, dat het niet goedkooper kan. De heer Eerstens. M. d. V. Toen deze zaak bij Burge meester en Wethouders in behandeling kwam had ik tusschen twee plannen te kiezen: verbouwing van de oude school of bouw van eene nieuwe school. Aan het eerste plan heb ik mijn stem niet durven geven, tengevolge van deze overweging, dat, ofschoon leek op bouw kundig gebied, men toch heel goed weet, dat wanneer men een gebouw gaat verbouwen, dat ruim 50 jaar en gedeeltelijk veel langer heeft bestaanmen voor allerlei verrassingen kan komen te staan en dat men er stellig op kan rekenen, dat de kosten van verbouwing niet minder zullen bedragen dan de geraamde som, maar naar alle waarschijnlijkheid meer. Men komt dan soms voor toestanden, die men niet heeft voorzien en die aanleiding kunnen geven, dat gedeelten, welke men meende te kunnen benuttigen, niet kunnen worden gebruikt en geheel moeten worden afgebroken en vernieuwd. Ik heb daarom mijn stem gegeven aan den nieuwen bouw. Kan men nu de zaak uitstellen, met het oog op de min of meer onzekere omstandigheden die hier gereleveerd zijn, dan zou daar rcnsschien iets voor te zeggen zijn. Maar dat gaat niet; wij moeten bepaald tusschen de twee plannen kiezen. Doen wij dit niet, dan loopen wij kans, dat de regeering tusschen- beide komt en zegt, wanneer gij geen einde maakt aan dezen toestand, dan trek ik het subsidie in. De verantwoordelijkheid daarvoor wensch ik niet te dragen en daarom zal ik voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer A. Mulder. Ik behoor tot hen, die meenen, dat de tegenwoordige toestand bij de Hoogere Burgerschool niet kan bestendigd blijven. Verbouwing van de oude school acht ik werkelijk geld vermorsen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 9