32
DONDERDAG 10 FEBRUARI 1911.
belastingschuldigen, dat met centen en dubbeltjes onder den
trap van het Stadhuis wordt gebracht.
De heer Meuleman heeft er terecht reeds op gewezen, dat
de Rijksinspectie gemakkelijk praten heeft; het Rijk behoeft
niets te betalen. Er wordt, dunkt mij, hier wel wat heel veel
gevraagd. Dat gebeurt meer, men overvraagt, maar krijgt
wat minder en is dan nog tevreden.
Men laat een brief schrijven door Gedeputeerde Staten aan
den Raad, hoe het toch staat met den bouw, en dan wordt
de Raad verder bang gemaakt voor de intrekking van rijks
subsidie.
Ik zou aan Burgemeester en Wethouders willen vragen:
wanneer een deskundige als de Directeur van Gemeentewer
ken zegt, dat door verbouwing van de school, die school in
vrij verre toekomst aan alle eischen zal voldoen, hoe Burge
meester en Wethouders dan in hun praeadvies kunnen zeg
gen, dat nog niet eens de noodige zekerheid kon worden
verkrégen, dat èn voor de Hoogere Burgerschool èn voor
Mathesis voor althans vrij geruimen tijd in de behoefte aan
plaatsruimte zou zijn voorzien.
Dat is mij een raadsel.
Mijnheer de Voorzitter. Ik ben in de Hoogere Burgerschool ge
weest en heb tot mijn leedwezen het gebouw niet kunnen bezich
tigen. Wel heb ik toen echter een onderhoud gehad met den
Directeur en hem gezegdwanneer het lawaai in de steeg zoo
hinderlijk is, dan zal toch in ieder geval het lawaai kunnen
verminderen door asphalteering der steeg, wat vrij wat goed-
kooper zal zijn dan het bouwen van eene nieuwe school.
Toen is mij echter uit het antwoord van den Directeur ge
bleken, dat eigenlijk het straatrumoer wel erg was, maar dat
ook aan den overkant zoo vaak gezongen werd door modistes,
wat zeer hinderlijk was voor het. onderwijs, en nu zou ik
betwijfelen of wij door verplaatsing zullen vooruitgaan, want,
al zijn hier zingende modistes, aan den lloogen Rijndijk zul
len wij schippers en motorbooten hebben, die evenzeer hinder
door lawaai zullen veroorzaken.
Ook heb ik de Kamer van den Directeur en de docenten
bezocht en dit lijkt mij een kleine, doch gezellige kamer en
moeten wij nu voor een combinatie van dergelijke betrekke
lijk ondergeschikte belangen eene nieuwe school bouwen?
Mijnheer de Voorzitter. In de aangevoerde argumenten
vind ik geen vrijheid om aan de burgerij een last van ƒ200.000
op te leggen, waarbij het bovendien niet zal blijven, want
wij zullen natuurlijk aan de nieuwe school ook een concierge
moeten hebben, terwijl wij bovendien het oude gebouw moe
ten blijven onderhouden en ook daar een concierge zal moe
ten komen.
Alles overwegende zal ik niet mijne stem kunnen geven
aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders; maar
geef ik Burgemeester en Wethouders den raad, zoo zij althans
willen trachten hun voorstel te redden, het bedrag van
ƒ200.000 uit hun voorstel te lichten.
De Voorzitter. De heer Fokker heeft meen ik in zijne rede
gezegdmen laat dan een brief schrijven door Gedeputeerde
Staten. Mag ik eene nadere explicatie van die zinsnede ver
zoeken, want ik begrijp de bedoeling dier woorden niet.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb slechts mijn vermoeden
willen uitdrukken, dat de Inspecteur van het Middelbaar
Onderwijs gewezen heeft op den toestand van de school en
dat wij naar aanleiding daarvan een brief van Gedeputeerde
Staten hebben gekregen.
De Voorzitter. Toen ons door den Minister werd mede
gedeeld hoe hoog het subsidie zou zijn, heeft Zijne Excellentie
ons tevens bericht dat hij nog niets van verbetering der
school had vernomen, terwijl hij wist, dat de toestand slecht
was. Die brief heeft ons bereikt via Gedeputeerde Staten,
zooals dat altijd de gewoonte is.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb alleen willen zeggen, dat
de brief van Gedeputeerde Staten aan den Minister was ge-
inspireerd door den Inspecteur.
De heer van der Eest. M. d. V. Ik wensch een enkel
woord te zeggen naar aanleiding van het verwijt van den heer
Fokker, dat eene herhaling was van het verwijt in eene vorige
vergadering door den heer Sijtsma gedaan, ten aanzien van de
gekochte huizen ik acht dit verwijt onbillijk. De kwestie dezer
school is gegroeid van klein tot groot, zoodat de velschillende
autoriteiten zich hebben kunnen uitspreken. Wat zouden de
heeren Sijtsma en Fokker wel gezegd hebben, als Burge
meester en Wethouders gekomen waren met een verbouwings
plan, terwijl zij nog niet de beschikking hadden over de be-
noodigde huizen Dan had men zeker aan Burgemeester en
Wethouders verweten, dat zij hun plicht niet gedaan hadden
en dat zij hadden moeten zorgen eerst die gebouwen in han
den te hebben, omdat na publicatie der plannen de huizen
uit de handen der eigenaren moeten worden gebroken.
Nu is dit, dunkt mij, alleen reeds voldoende om het ver
wijt van de beide heeren te ontzenuwen. Het groote voordeel,
dat wij door aankoop van die huizen hebben is, dat wij kun
nen kiezen tusschen twee plannen: het groote en het kleine
plan. Meent men, dat het groote plan niet verkieselijk is, dan
kan men het kleine plan nemen. Dat zou onmogelijk zijn ge
weest, wanneer wij niet eerst de hand hadden gelegd op die
huizen in de buurt.
De heer Meuleman. Ik wensch op te komen tegen de voor
stelling van den heer van der Eist. Die huizen zijn gekocht
met het doel te komen tot uitbreiding van de Hoogere Burger
school. Eerst daarvoor de huizen te koopen en dan te zeggen
het gaat niet, dat dunkt mij de paarden achter den wagen
spannen; dan had men plannen van uitbreiding moeten maken
voordat de huizen werden aangekocht.
De heer Bosch. Onder alle argumenten, die ik heb hooren
noemen, is er geen een dat van ganscher harte leidde tot
stichting van een nieuw schoolgebouw aan het Raamland,
want zelfs onder de grootste voorstanders hebben eenigen
bezwaar tegen het geraas, anderen tegen den afstand. Ik vind
het wel opmerkelijk, dat niemand heeft gewezen op eene zin
speling, voorkomende in de stukken, die in de Leeskamer
hebben gelegen, n.l. op de mogelijkheid, dat er binnen kort
gelegenheid zou zijn op een plaats in het i entrum van de stad,
welke zeer geschikt is voor het stichten van een Hoogere Burger
school. Ik wil dit hier in het openbaar niet verder aanduiden.
En waar hetgeen ik op het oog heb, wellicht binnen korten
tijd zou kunnen worden gedecideerd, waardoor eene wijziging
zou kunnen worden gebracht in onze plannen, daar vraag ik
mij af, of het niet wenschelijk is nog even te wachten met
de beslissing omtrent de plaats waar de nieuwe school zal
moeten komen. Ik ben ook overtuigd, dat wij tot den bouw
van een nieuwe school zullen moeten overgaan en dit zou
m. i. dan het best kunnen geschieden op die plaats in het
centrum van de stad, die in de stukken wordt bedoeld.
De heer "Fockema Andrew. Ik vind de beslissing in deze
zaak zeer moeilijk. Een uitgave van ten hoogste ƒ200.000.
is een groote hap, maar toch zal ik voor het voorstel stemmen.
Het geldt hier bij mij het stellen van meer of minder ver
trouwen in de toekomst van Leiden. En aangezien ik onder
de tegenwoordige constellatie vooral, vertrouwen heb in die
toekomst, wegen de bezwaren tegen het voorstel, die ik heb
vernomen bij mij niet op tegen de voordeelen.
Vooreerst het bezwaar van den heer Briët.
Üch, mijnheer de Voorzitter, dat mooie rapport van de
Ineenschakelingscommissie is er wel, maar wij hebben de
menschen, die het meeste belang er in stellen, juist hooren
klagen over de weinige belangstelling die het rapport onder
vindt in die kringen, waaruit de invoering van verbetering zou
moeten komen. Ik geloof dus niet zoo aan het binnen alzien-
baren tijd tot stand komen van eene geheele reorganisatie
van ons onderwijs
Maar stel dat die reorganisatie er kwam, dan zou toch
ongeveer een gelijk getal, ik geloof zelfs een klimmend getal,
leei lingen moeten gebruik maken van scholen als het tegen
woordig Gymnasium en de nieuwe Hoogere Burgerschool. Er zou
zoo wat verschuiving kornen in deze of geene richting, maar
de nieuwe Hoogere Burgerschool zou altijd als ónderwijs-
inrichting geschikt blijven, want de lokalen kunnen voor het
eene vak even goed gebruikt worden als voor het andere vak,
en een reorganisatiewaarbij de exacte wetenschappen minder
zullen worden beoefend, is in den tegenwoordigen tijd niet te
verwachter).
Ik ben het dus eens met de woorden door u, mijnheer de
\oorzitter, een vorig maal gesproken: ook als er eene reorga
nisatie komt zal die Hoogere Burgerschool bruikbaar zijn.
Ook bij mij is de gedachte opgekomen aan een achteruitgang
van het aantal leerlingen tengevolge van de oprichting van
bijzondere Hoogere Burgerscholen en de heer Meuleman heeft
reeds gewezen op de oprichting van eene Hoogere Burger
school in den Haag, waardoor wij leerlingen zouden verliezen.
Dit kan wel zoo zijn, maar dat dit getal groot zal zijn, geloof
ik niet. De heer Meuleman kan daarover misschien beter
oordeelen dan ik, maar ik betwijfel toch of het zoo'n vaart
zal loopen. Voor een aantal ouders zal het toch zeer bezwa
rend zijn hunne kinderen dagelijks de stad uit te zenden en
wanneer wij nu maai' zorgen, dat onze Hoogere Burgerschool
zoo goed is als eene openbare Hoogere Burgerschool kan zijn,
vrees ik die verplaatsing en vooral eene duurzame verplaatsing
niet bijzonder. Ik word tot die gedachte ook wel eenigsziris
gebracht door. de illusie, die ik voed, dat men over niet te
langen tijd eens zal terugkomen van den wensch om het jonge
Nederland te verdeelen in een aantal hokjes. Ik geloof dat
iedereen meer en meer zal overtuigd raken van de vvensche-
lijkheid om vooral wat jong is allen aanstoot te vermijden,
maar dan ook alle splitsingen te doen ophouden. Maar boven-
kien, al vei plaatsen zich sommige leerlingen, dan heb ik nog
genoeg vertrouwden in de zucht van de Leidsche bevolking