DONDERDAG 16 FEBRUARI 1911. 31 hopen en vertrouwen, dat de schoolbevolking in later jaren door vermeerdering van Leidens bevolking zal groeien, afge zien nog van de leerlingen uit de buitengemeenten. Wij moeten niet vragen of de school voor dit oogenblik voldoende is, maar of zij ook nog voldoende zal zijn over twintig of dertig jaar. De tegenwoordige school is gebouwd in, naar ik meen, 1860, zij is dus reeds 50 jaar oud, terwijl de gemeente zich steeds heeft uitgebreid. Is het te voorzien dat hierop teruggang zal volgen? Welnu, waar wij mogen blijven rekenen op uitbreiding en vertrouwen stellen in den toenemenden bloei van onze stad, zou het dwaasheid zijneen bekrompen gebouw te stichten en niet in te gaan op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat m i. ten volle is gerechtvaardigd. Nu heeft de heer Meuleman nog gewezen op de mogelijk heid, dat van Christelijke zijde, en ook van Katholieke zijde, Middelbare Scholen zullen worden opgericht, waardoor het getal leerlingen op onze Hoogere Burgerschool zou kunnen verminderen. Natuurlijk is dit best mogelijk, maar dan acht ik het van juist te meer belang, dat wij hebben een goed ingerichte Hoogere Burgerschool, en dat wij de oprichting van particuliere Hoogere Burgerscholen niet in de hand werken door bestendiging van den slechten toestand der tegenwoordige Hoogere Burgerschool. Nu het bezwaar wat betreft de plaats van vestiging, n.l. het Raamland. De vorige maal heb ik, juist omdat ik bezwaar had tegen dit terrein, het verzoek gedaan om nogmaals te overwegen of geen ander geschikt terrein te vinden zou zijn. Daarom stel ik er prijs op thans te verklaren, dat de raad pleging van de nu gefourneerde stukken mij de overtuiging heeft geschonken, dat, al moge dit terrein in abstracto niet het meest gewerischte zijn, het op dit oogenblik toch het beste, ja het eenige is, voor dit doel geschikt. Waar dit zoo is, moeten wij tevreden zijn met den bouw der school op het Raamland. Wat betreft het bezwaar van het leven en geraas, een ervaren bouwmeester zal ook wel weten hoe aan dit bezwaar is tegemoet te komen. Ik zal dus stemmen voor beide voorstellen van Burgemeester en Wethouders. De heer Pera. M. d. V. Ik had mij niet. voorgenomen over dit voorstel te spreken, maar de woorden van den heer Carpentier Alting nopen mij daartoe. Ik wil een woord van protest doen hooren tegen diens insinuatie aan het adres van hen, die bezwaar hebben tegen de voorgestelde oprichting van eene nieuwe Hoogere Burgerschool. Hetopperen toch van de gedachte, dat het bezwaar maken tegen de hooge uitgaven voor het tot stand brengen van een nieuwe Hoogere Burgerschool verband zou houden met het willen doen voortbestaan van een slecht gebouw, om daardoor leerlingen naar inrichtingen van bijzonder onderwijs te doen verhuizen, is een handeling, waarvan gezegd zou kunnen worden: Zooals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Zulke beschouwingen moeten hier buiten debat blijven. De heer Carpentier Alting moge er prijs op stellen dat de leerlingen plaats nemen op de Openbare inrichtingen de voorstanders van het bijzonder onderwijs achten een Christe lijke opleiding dringend noodig. Hij moge het door hem ge noemde middel dienstig oordeelen om leerlingen te trekken, wij hebben daar op die wijze geen behoefte aan. Voorts meen ik, dat men bij deze discussie geheel uit het oog verliest, dat wij, ten aanzien van het middelbaar onder wijs verkeeren in een overgangstoestand, dat wij hoegenaamd niet weten, welke richting zal worden ingeslagen en dat het dus min of meer onvoorzichtig zou zijn, thans reeds zulk een ingrijpend besluit te nemen. Wij weten immers niet of de nieuwe school ons in den nieuwen toestand nog van dienst zal zijn. Wanneer wij, voorstanders van het bijzonder onderwijs, de overtuiging hadden, dat deze school iri het belang der gemeente Leiden gebouwd moest worden, dan zouden wij, die als gemeenteraadsleden ook voor het openbaar onderwijs te zorgen hebben, ons niet tegen dit voorstel verzetten, maar die overtuiging hebben sommigen onzer nog niet. Wij vreezen hiermede eene uitgave te doen, waarvan wij later berouw zullen hebben. Verschillende raadsleden zijn van meening, dat het beter is, thans eene beslissing uit te stellen tot tijd en wijle wij den toestand beter kunnen overzien. Ik wensch in ieder geval, evenals de heer Sijtsma mijne stem nog te reserveeren, in afwachting van nadere argumenten. De heer Carpentier Alting M. d. V. Ik heb niet goed verstaan wat de heer Pera zoo even gezegd heeft, maar ik meen dat hij in mijne woorden eene bedoeling heeft gelegd, die mij volkomen vreemd is. Bij mij heeft geen enkele on vriendelijke gedachte voorgezeten ten aanzien van de voor standers van het bijzonder onderwijs. Ik heb zelfs niet gedacht aan de mogelijkheid, dat zij ter wille van het bijzonder onderwijs zich tegen den bouw eener nieuwe school zouden verzetten. Maar wat is de zaak? Wij, gemeenteraadsleden, be- hooren hier de belangen te behartigen van het openbaar onderwijs, te zorgen dat dit zoo goed mogelijk worde gegeven en dus heb ik alleen willen betoogen, dat niemand moet kunnen beweren, dat hij zijne kinderen niet naar de openbare Hoogere Burgerschool wil zenden, maar naar een andere, omdat de lokalen in de eerste zoo slecht zijn. Wanneer iemand van uit deze duidelijke en eerlijke woorden eene verkeerde strek king wil.halen, dan valt dit geheel terug op hem die dit doet. De Voorzitter Ik geloof dat hier een misverstand bestaat. De heer Carpentier Alting heeft naar mijne meening niets onaangenaams willen zeggen en ik geloof dat de heer Pera diens woorden verkeerd heeft opgevat. De heer van Gruting. M. d. V. Ik heb mij afgevraagd of het mogelijk was met den bouw eener nieuwe school te wach ten, maar ik ben tot eene ontkennende beantwoording gekomen. De toestand van de school is zoodanig, dat de ouders hunne kinderen moeilijk langer naar die school kunnen zenden. Mij is bij herhaalde aanschouwing gebleken, dat de toestand eenvoudig onhoudbaar is. Ik geloof, dat de heer Reimeringer gelijk heeft wanneer hij zegt, dat het zou zijn f 80 000 wegsmijten, wanneer wij daar gaan verbouwen. Een nieuwe school moet er dus komen. Toch zou het mij genoegen doen wanneer men gevolg wilde geven aan den wensch van den heer Roem, om niet f 200,000 voor den bouw beschikbaar te stellen, maar b.v. f 150.000. Hoe het zij, ieder die de tegenwoordige school heeft gezien, moet tot de conclusie komen, dat een nieuwe school moet worden gebouwd. Dit eischt het belang van de burgerijdie bouw mag niet langer worden uitgesteld. De heer Fokker. Het valt mij zeer moeielijk om voor dit voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen; er zijn daartegen van verschillende kanten zooveel bezwaren ingebracht, die ik geheel deel, dat ik werkelijk aan het voor stel, zooals het daar ligt, onmogelijk mijn stem kan geven. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders aannemende, maakt de Raad dus uit, dat niet zal worden verbouwd, doch dat een nieuwe school zal worden gebouwd en dat die nieuwe school zal kosten f 200.000. En waar nu een bij uitstek des kundige als ons geacht medelid, de heer Roem, meent, dat men daarvoor met een bedrag van f 150.000 kan volstaan, daar zou ik, al was ik overtuigd van de noodzakelijkheid eener nieuwe school, toch onmogelijk kunnen stemmen voor het voorstel, van Burgemeester en Wethouders, waarin nadruk kelijk een som van f 200.000 is genoemd. Daarom zou ik Burgemeester en Wethouders wel in overweging willen geven om uit het eerste deel van hun voorstel de staart, het bedrag van f 200.000, af te kappen en eerst principieel te doen uitmaken of een nieuwe school zal worden gebouwd, ja dan neen. Dan kan later worden gesproken over het bedrag, wanneer tevens zal worden gesproken over het terrein. Want waar het blijkt, dat het terrein aan den Hoogen Rijndijk bezwaren oplevert, zal ik ook moeilijk mijn stem kunnen geven aan een voorstel om nu reeds principieel te beslissen over de oprichting van een school daar ter plaatse. Er is nog een en ander, dat ik zou willen aanvoeren, tegen de toelichting van Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat men vertrouwen moet stellen in de adviezen van de autoriteiten, die aan den Raad advies hebben uit te brengen. Men heeft wel eens gezegd, dat ik dit te weinig doe. Welnu, ik wil dat thans wel doen; ik wil zooals de heer Carpentier Alting wenscht, vertrouwen stellen in Burgemeester en Weth mders. Maar de Raad heeft ook vertrouwen gesteld in Burgemeester en Wethouders, toen zij in 1907 voorstelden twee panden aan te koopen, en ook in 1909 toen werd voorgesteld een pand aan te koopen voor ƒ9000, voor uitbreiding der Hooger e Bur gerschool. De Raad heeft dit beide malen geslikt. Men meende, dat die aangekochte huizen nu ook zouden worden gebezigd voor uitbreiding van de Hoogere Burgerschool. De Directeur van Gemeentewerken rapporteert dat door de geprojecteerde verbouwing het verbouwde gebouw in vrij verre toekomst op hoogst bevredigende wijze aan billijke eischen zou voldoen. Mijn liefje, wat wilt gij nog meer, zou ik, een bekende zegswijze aanhalend, kunnen zeggen. Doch nu wordt in eens door Burgemeester en Wethouders n'en déplaise dit rapport gezegd: er moet een nieuwe school komen. Er wordt door de meerderheid van de commissie van toezicht, ik zal nu ook eens vertrouwen stellen in de commissie van toezicht, mijnheer de Voorzitter, eerst gezegd, dat door die verbouwing de toestand aanmeikelijk zou verbeteren, dat er eene vrij belangrijke uitbreiding van lokalen kon plaats hebben en dat de nieuwe lokalen tot de zeer goeden zouden behooren. Wat wil men meer? Maar ook hier is van toepassing: le mieux est l'ennemi du bien. Wanneer wij morgen andere scholen gaan onderzoeken en daar denzelfden maatstaf gaan aanleggen als wij hier hebben gedaan, dan kunnen wij wel aan den gang blijven, maar moeten wij ook niet rekening houden met het geld der

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 7