DONDERDAG 9
FEBRUARI 1911.
25
Zitting van Donderdag 9 Februari 1911.
Geopend des namiddags te vier uur.
Voorzitterde heer Burgemeester Jhr. Mr. N. C. DE GIJSELA A R.
Te behandelen onderwerp:
Beëediging en installatie van den nieuw benoemden Secretaris
Mr. L)r. C. E. van Stryen.
Tegenwoordig zijn 28 leden, als de heeren: van Hamel,
Eerstens, Korevaar, van der Lip, Sijtsma, Driessen, Wildeboer,
Bots. Reimeringer, Vergouwen, Bosch, Briët, Fockema Andreae,
Corts, Timp, van der Eist, Roem, van Tol, Carpentier Alting,
de Boer, de Vries, P. J. Mulder, van Gruting. Pera, Zwiers,
Hoogenboom, Meuleman en Aalberse.
Afwezig zijn de heeren: van Hoeken en Fokker wegens
ongesteldheid, en A. Mulder wegens uitstedigheid.
Ais waarnemend-Secretaris fungeert de Hoofdcommies, Chef
der centrale afdeeling.
De Voorzitter. Aangezien deze vergadering belegd is uit
sluitend voor de beëediging en installatie van den nieuw be
noemden Secretaris, stel ik voor de goedkeuring van de notulen
der vorige vergadering uit te stellen tot de eerstvolgende
bijeenkomst van den Raad.
Aldus wordt besloten.
De Voorzitter. Aan de orde is thans: de beëediging en
installatie van den nieuw benoemden Secretaris. Mag ik den
waarnemenden Secretaris verzoeken den heer van Stryen binnen
te leiden en hem voor mij te doen plaats nemen.
De heer van Stryen wordt binnengeleid en neemt voorden
Voorzitter plaats.
De Voorzitter. Mijnheer van Stryen, alvorens Uwe betrekking
als Secretaris van deze gemeente, waartoe Gij in de vergadering
van 19 Januari 1.1. benoemd zijt, te aanvaarden, zijt Gij ver
plicht in mijne handen de daartoe voorgeschreven eedenafte
leggen.
Zijt Gij daartoe bereid?
De nieuw benoemde Secretaris. Ja, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Mag ik dan den waarnemenden Secretaris
verzoeken de voorgeschreven eeden voor te lezen?
Na voorlezing door den waarnemenden Secretaris, legt de
nieuw benoemde Secretaris de eeden, voorgeschreven bij de
artikelen 100 en 65, 2de lid, van de Gemeentewet, achtereen
volgens af.
De Voorzitter. Mijnheer van Stryen! Nu Gij op het punt
staat de zoo gewichtige betrekking van Secretaris dezer
gemeente te aanvaarden, rust op mij de aangename taak,
U, ook namens den Gemeenteraad en het College van Dage-
lijksch Bestuur, met die aanvaarding geluk te wenschen.
Ik doe dat van ganscher harte, omdat ik er van overtuigd
ben, dat Gij de taak, die Gij op U hebt durven nemen, met
lust en vlijt en ook met kennis van zaken zult weten te vol
brengen.
Gij zijt ons toch geen onbekende.
Gedurende nagenoeg zes jaren hebt Gij deze gemeente in
Uwe betrekking van Commies-Redacteur met ijver en nauw
gezetheid gediend verschillende Commissies hebt Gij als
Secretaris met Uwe kennis gedurende dien tijd voorgelicht
wij mogen dus ook alle goeds in de toekomst van U verwachten.
Uwe taak zal echter geene lichte zijn.
Gij zijt toch geroepen op te volgen, onzen, volgens mensche-
lijke berekening, te vroeg overleden voortreffelijken de Vries
van Heyst.
Zoo'n voorganger te hebben gehad legt dubbele ver
plichtingen op U.
Wanneer Gij echter Uwe nieuwe betrekking opvat op dezelfde
wijze als Gij dit deedt met Uwe vroegere, wanneer Ge al Uwe
beste krachten wilt blijven inspannen ten dienste dezer ge
meente, dan mag de hoop gerechtigd heeten, dat het verlies,
door onze gemeente geleden, door U op de best mogelijke
wijze beperkt kan worden.
Door Uwe nieuwe betrekking met allen ernst op te vatten,
door U er geheel aan te wijden, zult Ge kunnen toonen, dat
Gij het zoo groote vertrouwen in U gesteld waardig zijt.
Uw karakter waarborgt ons eene goede behandeling van
de thans onder U geplaatste hoogere en lagere ambtenaren
en eene welwillende bejegening van het publiek. Bij ervaring
weet ge, dat ge verscheidene hoogst bekwame ambtenaren
onder U krijgt. Ik twijfel er niet aan of bij gepaste gestreng
heid zult Ge de onontbeerlijke samenwerking met hen weten
te bewaren.
Van Uwe welwillendheid tegenover het publiek houd ik mij
overtuigd, doch mag niet nalaten er bij deze gelegenheid op
te drukken, dat die welwillendheid ook een der eerste voor
waarden moet zijn, voor Uw slagen in Uwe nieuwe betrekking.
Van de zijde van het Dagelijksch Bestuur, naar ik meen
te mogen zeggen van den Raad en van mijzelf, zult ge, indien
Ge Uw taak op de zooeven geschetste wijze vervult, alle
medewerking ondervinden; daarvan kunt Ge U verzekerd
houden.
Niets zal ons aangenamer zijn, dan U Uw werk zoo aan
trekkelijk, Uw leven zoo aangenaam mogelijk te doen zijn,
voor zooverre dit van ons afhangt.
Moget Gij dan, onder den zegen des Allerhoogsten, in geluk
en voorspoed vele jaren de eervolle betrekking, waartoe Gij
door den Gemeenteraad benoemd zijt, vervullen en moget Gij
evenals uw voorganger strekken tot sieraad van die betrekking,
waarin ik U, Meester Doctor Carel Eliza van Stryen, thans
verklaar te zijn geïnstalleerd.
Mag ik U thans verzoeken den voor U in deze vergadering
bestemden zetel in te nemen?
De heer van Stryen neemt op den voor den Secretaris
bestemden zetel plaats.
De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan den zooeven
geïnstalleerden Secretaris, die daarom gevraagd heeft.
De heer van Stryen. Mijnheer de BurgemeesterToen
LT, na mijne benoeming tot Secretaris dezer gemeente, in de
vergadering van 19 Januari j.lwaarin ik als waarnemend
Secretaris fungeerde, enkele woorden van gelukwensch uit
naam van het Dagelijksch Bestuur en van den Gemeenteraad
tot mij richttet en de leden van den Raad van hunne instemming
met die woorden deden blijken, was het mij slechts mogelijk
met een buiging daarvoor mijn dank te betuigen.
Thans evenwel, nu U ter gelegenheid mijner installatie
andermaal een woord van gelukwensch tot mij hebt gericht
en het ook mij geoorloofd is in de Raadsvergadering het woord
te voeren, hetgeen den Secretaris ingevolge wet en gewoonte
slechts hoogst zelden vergund is wil ik van de gegeven
gelegenheid gaarne gebruik maken, om in de allereerste plaats
U, mijnheer de Burgemeester, mijn welgemeenden dank te
betuigen voor de hartelijke woorden, door U tot mij gesproken
en voor den zoo grooten steun, dien ik in de afgeloopen dagen
van U heb mogen ondervinden.
Hoewel ik voor U, toen Gij nog geen jaar geleden het
Burgemeesterschap van Leiden aanvaarddet, vrijwel een onbe
kende was, en ik slechts korten tijd als Commies-Redacteur
onder U heb gewerkt, verklaardet Gij bij mijne sollicitatie voor
Secretaris dezer gemeente dadelijk, dat ik op Uw steun zou
mogen rekenen.
Dat blijk van vertrouwen, door U in mij gesteld, zal ik niet
licht vergeten. Het zal mij een spoorslag zijn, niet alleen om
mijn uiterste krachten in te spannen mijn nieuwen werkkring
op de best mogelijke wijze te vervullen, doch ook om U de
uitoefening van Uw zoo moeilijk ambt zoo aangenaam mogelijk
te maken. Moge het feit, dat zoowel Uwe benoeming tot
Burgemeester als mijne benoeming tot Secretaris juist op
denzelfden datum van de jaren 1910 en 1911 plaats vond, een
gunstig omen zijn!
Ook U, heeren Wethouders, zeg ik hartelijk dank, dat Gij mij
zonder oproeping als N°. 1 op de aan den Gemeenteraad in
te dienen aanbeveling voor Secretaris hebt willen plaatsen
Dit is natuurlijk voor mij, die zoovele jaren in mijn vorigen
werkkring als Secretaris van verschillende raadscommissiën
onder U heb mogen werken, een groote voldoening. Gij toch
kendet mij door en door; gij kendet mijne feilen, gij kendet
mijn karakter, 't ls voor mij dus geen gering voorrecht, dat ik
Uw uitverkorene in deze mocht zijn. Ik hoop het groote ver
trouwen, dat Gij in mij gesteld hebt, niet te beschamen. Dat
Gij ten allen tijde op mijne hulpvaardigheid kunt rekenen,
behoef ik niet te zeggen. Dat spreekt vanzelf.
Ook U, heeren leden van den Gemeenteraad, breng ik dank
voor Uwe met bijna eenparige stemmen op mij uitgebrachte
keuze. Voor velen Uwer ben ik geen onbekende en moge in
mijne benoeming tot Secretaris veel aangenaams voor mij
gelegen zijn, die benoeming heeft voor mij toch ook hare
schaduwzijde. Nu immers zal ik niet meer kunnen bijwonen
Uwe commissievergaderingen met haar intiem karakter, waarin
ik met zoovelen Uwer in aanraking kwam. En al is het mijn
plicht, toch wil ik van deze plaats U nog de verzekering geven,
dat ik ook als Secretaris steeds voor U zal klaar staan, om
U, zoo dikwijls Gij dit mocht verlangen, van dienst te zijn.
Mijnheer de Burgemeester, ik zinspeelde er zooeven reeds op,
eene hoe groote voldoening de wijze waarop mijne benoeming
tot Secretaris heeft plaats gehad, voor mij is. Met opgewektheid
aanvaard ik dan ook mijn nieuwe ambt.