36 DONDERDAG 16 FEBRUARI 1911. school voor jongens, spreekt zich in beginsel uit voor den bouw dezer school, doch noodigt Burgemeester en Wethouders uit alsnog te onderzoeken, of niet een plaats kan worden gevonden in het centrum der stad, en of de bouwkosten der school niet kunnen worden gereduceerd tot f 150000. De heer Sijtsma. M. d. V. Slechts een enkel woord tot toelichting van mijn motie. De discussie heeft mij bevestigd in mijne meening, dat men niet moet overgaan tot verbouwing; ik heb dadelijk gezegd, dat het geld aan verbouwing besteed, slecht besteed zou zijn. Toen nu echter aan de orde kwam de vraag, waar de nieuwe school zal worden gevestigd, toen dacht ik al dadelijk: het Raamland is daarvoor minder geschikt. Ik dacht toen echter nog niet aan eene andere plaats, waaraan de heer Bosch herinnerde, die ik nu niet behoef te noemen, maar die wer kelijk spoedig vrij zal komen. En daarom heb ik mijn motie ingediend en mij niet neergelegd bij het amendement van den heer Fockema Andreae. Wordt deze motie aangenomen dan kan de Regeering zien, dat het onze ernstige bedoeling is, eene nieuwe Boogere Burgerschool te bouwen; wij zijn dan volkomen gedekt in dat opzicht. Burgemeester en Wethou ders kunnen op hun gemak rondzien en een plan laten maken van f 150.000 en het aan ons voorleggen. De motie van den heer Sijtsma wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Wij hebben nu een amendement, aangekon digd door den heer Fockema Andreae, en een motie van den heer Sijtsma. Het komt mij voor, dat de motie, als hebbende de verste strekking, het eerst in stemming zal moeten worden gebracht. Mocht de motie worden aangenomen, dan zullen Burge meester en Wethouders gaarne overwegen wat in de motie wordt verzocht; zij zullen dan nagaan, wat hun te doen staat. Ik zal nu de motie van den heer Sijtsma in stemming brengen, De heer Eerstens. M. d. V. Ligt het niet op den weg van de Wethouders om buiten stemming te blijven? De motie houdt in een uitnoodigiug aan het College van Burgemeester en Wethouders om iets te doen. Wij kunnen toch geen uit- noodiging tot ons zeiven richten De Voorzitter Ik geloof, dat de Wethouders best kunnen medestemmen; zij zijn toch ook, behalve Wethouder, leden van den Raad. De motie van den heer Sijtsma wordt in stemming ge bracht en met 24 tegen 2 stemmen aaugenomen. Vóór stemmen de heerenvan Tol, Wildeboer, Corts, de Vries, Carpentier Alting, Roem, Reimeringer, Zwiers, Driessen, Sytsma, van der Eist, Eerstens, Eorevaar, van der Lip, P. J. Mulder, van Hamel, de Boer, Fokker, Pera, Aalberse, Fockema Andreae, A. Mulder, Bots en Bosch. Tegen stemmen de heeren: Briët en Meuleman. (De heer Aalberse was tijdens de behandeling van dit punt ter vergadering gekomen, terwijl de heer van Gruting de ver gadering inmiddels had verlaten). De Voorzitter. Handhaaft de heer Fockema Andreae thans nog zijn amendement? De heer Fockema Andreae. Neen, mijnheer de Voorzitter, na aanneming van de motie van den heer Sijtsma, kan ik het wel intrekken. De Voorzitter. Mijne Heeren. Alvorens tot de rondvraag over te gaan, wensch ik een der leden van uwen Raad geluk te wen- schen met een zilveren jubileum dat hij morgen staat te vieren. Wellicht een weinig voorbarig zult ge zeggen, doch als ik er aan denk, dat de volgende vergadering van den Raad wel licht eerst over 14 dagen of drie weken zal plaats hebben, lijkt mij het eigenaardiger heden dit feit te herdenken, dan dat ik er over zoude spreken, als de datum reeds 13 of 20 dagen achter ons lag. Morgen dan zal het vijf en twintig jaren geleden zijn, dat de nestor van uwe Vergadering Prof. Mr. S. J. Fockema Andreae verkozen werd tot lid van Leiden's Gemeenteraad. Gedurende vijf en twintig jaren zal hij morgen de stad zijner inwoning met zijne talenten, met zijne kunde, met zijne werkkracht als gemeenteraadslid hebben gediend en het past mij niet alleen, doch ik gevoel er ook behoefte aan uwen princeps senatus met dit heuchelijk feit van harte geluk te wensc-hen en de hoop uit te spreken, dat het hem gegeven moge zijn nog vele jaren de belangen van onze gemeente, die hij liefheeft, te mogen bevorderen. Het zij mij vergund niet alleen persoonlijk den heer Andreae te feliciteeren, doch zulks ook te doen uit naam van den Ge meenteraad en van het Dagelijksch Bestuur. Want al mogen er onder de leden verschillen van inzicht bestaan over de wijze, waarop het Bestuur dezer gemeente moet gevoerd worden, al zijn bestuurslichamen gedeeld in politieke fractiën, ik twijfel er niet aan, of gij allen hier aan wezig zult het met mij eens zijn, dat de persoonlijkheid van Prof. Fockema Andreae alle hulde en sympathie verdient, dat uw nestor is een sieraad van den Gemeenteraad, een man van gewicht, wiens woorden van grooten en gerecht vaardigden invloed zijn. Moogt ge dan, Hooggeachte Professor Andreae, op den dag van morgen de vijf en twintig jaren die achter U liggen geden ken als jaren, waarop ge met trots en genoegen kunt terugzien. Want in die jaren hebt ge veel bijgedragen tot den bloei en luister van onze goede stad. Is ook in die jaren leed U niet bespaard gebleven, de wijze waarop ge de publieke zaak hebt gediend, zal u vele oogen- blikken van voldoening hebben geschonken, waarop ge met dankbaarheid zult kunnen terugzien. Moge het U dan gegeven zijn nog een reeks van jaren die publieke zaak te dienen en te helpen bevorderen tot heil van onze gemeente; dat zij ons aller wensch. Ik heb gezegd. Teekenen van instemming De heer de Vries. M. d. V. Ik wil heel gaarne eenige woorden toevoegen aan hetgeen door U zoo even tot onzen geachten jubilaris van morgen is gezegd. Gij hebt die woor den hartelijk en naar waarheid gezegd, en, natuurlijk, dit was uw recht, uit naam van den geheelen Raad. Ik voor mij zou gaarne daarnaast een woord willen stellen namens de indivi- dueele leden van den Raad. Ik heb daartoe wel geen opdracht, maar toch, als behoorende tot de oudste leden, durf ik het te doen. Ik behoor tot de oudste leden van den Raad en heb daardoor ook den langsten tijd het voorrecht gehad de figuur van Fockema Andreae gade te slaan. Ik zeg met opzet de sfiguur", want het is waar, de heer Fockema Andreae is als raadslid in dezen kring van vroede mannen altijd geweest wat men noemt eene figuur en eene figuur van de beste soort. Onafhankelijk man, invloedrijk in en buiten den Ge meenteraad, hartelijk en oprecht altijd de belangen der ge meente toegedaan, niet vreezende hier zijne meening te zeg gen, al wist hij te voren, dat zij misschien dezen of genen ongevallig was, zijn oordeel altijd bouwend op goede, deug delijke gronden na rijp nadenken, het oordeel van anderen steeds eerbiedigend, gaarne zijne denkbeelden daartegenover zettend, maar, wanneer hij dit deed, altijd met vriendelijke, welwillende woorden, wars van scherpte en stekeligheid. Scherpzinnig, oprecht, betrouwbaar, met groote gaven van hart en verstand, zoo is Andreae geworden het raadslid, de man, dien wij allen eeren en lie! hebben. Geëerd hebben wij hem allen, jongeren en ouderen en, ik mag die verzekering geven, de vroegere leden even goed als de tegenwoordige leden van den Raad, en het was met reden. Maar geliefd ook om zijn lieven, prettigan omgang, zijn frisch en vriendelijk optreden jegens ons allen. Laat mij het hierbij mogen laten, want de bescheidenheid, die mede een sieraad is van 's heeren Andreae's karakter, maakt dit wenschelijk, en laat ik eindigen met de verzekering, dat in ons aller achting de heer Fockema Andreae hoog staat aangeschrevendat wij allen, tegenstanders en mede standers, éen zijn in waardeering van de aangename verhou ding tusschen hem en ons, en vooral ook in de waardeering van zijn trouw en onafgebroken streven naar de bevordering van Leiden's vooruitgang. Teekenen van instemming.) De heer Fockema Andreae. M. d V. Ik ben waarlijk ver legen met, wat mij hier is gezegd. Ik dank U hartelijk, mijnheer de Voorzitter, en ik dank ook hartelijk den heer de Vries voor zijne woorden en de leden van den Raad voor hunne blijken van instemming, voor de woorden die mij zeker meer gegeven hebben dan ik verdien, maar dan toch zooveel als ik gaarne had willen verdienen. Ik ben vele jaren lid van den Raad geweest en ik heb den Raad gezien onder zeer verschillend aspect. Ik heb altijd getracht de belangen van de gemeente zoo goed mogelijk te helpen behartigenik hoop dat mij dit van tijd tot tijd gelukt is. Ik zeg den Raad gezien te hebben onder zeer verschillend aspect; er zijn velen gegaan en vele nieuwen gekomen; ik heb hier gezeten met mensehen van allerlei slag en soort, wat hunne opvatting van de belangen der gemeenten betreft; maar ik moet zeggen, er is nooit een oogenblik geweest, waarin ik niet met genoegen te midden van de leden van den Raad heb gezeten, omdat ik altijd hoog heb gewaardeerd hunne verhouding tot mij en de aangename wijze, waarop zij mij, niettegenstaande ik niet altijd een blad voor mijn mond heb genomen, toch hebben bejegend. En wanneer ik terugdenk aan den tijd, dien ik in den Raad gezeten heb, zal dit altijd zijn met dankbaarheid aan alle leden van den Raad voor de wijze, waarop zij mij de waarneming van mijne functie hebben gemakkelijk en aangenaam gemaakt. Ik dank u. Niemand verder het woord verlangende, wordt de verga dering gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 12