18
DONDERDAG 26
JANUARI 1911.
Leiden (Ingek. St. 1910 n° 349, 1911 n° 21) te lezen als volgt
Deze verordening treedt in werking op 1 Maart 1911.
II. Aan gemeld ontwerp toe te voegen een nieuw artikel 3
luidende
Artikel 3.
Overgangsbepaling.
Deze verordening is niet van toepassing ten aanzien van
leerlingen die op het tijdstip harer vaststelling reeds de
school bezoeken.
De heer Carpentier Alting. Het amendement zal, geloof
ik, weinig toelichting noodig hebben. De zaak is dat bij on
gewijzigde aanneming van de ontwerp-verordening van niet
minder dan 65 kinderen, die op dit oogenblik de Hoogere
Burgerschool voor jongens bezoeken, de ouders in een zeer
ongunstigen toestand zullen worden gebracht. Nu komt het
mij voor, dat, hoezeer natuurlijk in het geheel niet gesproken
kan worden van een r. cht dier ouders om bij voortduring op
dezelfde wijze te worden behandeld als de ouders der leer
lingen uit deze stad afkomstig, er toch wel bestaat een zekere
moreele verplichting voor de gemeente om de ouders der
kinderen, die thans reeds op school zijn toegelaten, in niet
ongunstiger conditie te plaatsen dan de andere. Behalve deze
moreele verplichting, komt er ook nog een gevoel van billijk
heid bij ten aanzien van de ouders, die alvorens te besluiten
hun kinderen op onze Hoogere Burgerschool te zenden, zich
natuurlijk hebben afgevraagd, welke richting in het onderwijs
ten aanzien van die kinderen moest worden gevolgd en bij
wie, uit den aard der zaak de kosten van het onderwijs een
der punten van overweging hebben uitgemaakt. Er is toen
door hen een besluit genomen voor het verdere leven van hun
kinderen vari groot gewicht. Door aanneming van dit voorstel
worden de ouders nu voor het dilemma geplaatst om öf veel
meer te betalen, dan waarop zij destijds konden rekenen öf
wanneer zij niet in staat zijn die meerdere kosten, waarop
zij niet gerekend hadden, te betalen, de kinderen van de school
af te nemen en daardoor de levensrichting van die kinderen
wellicht geheel te veranderen. Voor dat dilemma mogen wij
die ouders niet plaatsen. Die ouders hebben er op gerekend
dat hun kinderen in denzelfden toestand zouden blijven ver-
keeren als de kinderen uit deze stad afkomstig; in verband
daarmede hebben zij natuurlijk hunne plannen gemaakt. De
billijkheid vordert naar mijne meening dus, dat de voorgestelde
verhooging voor zoover de buitenleerlingen betreft, niet worde
toegepast op hen die nu reeds op school zijn. Nu besef ik wel,
dat aanneming van mijn amendement een zeer belangrijk ge
deelte van het voordeel, dat Burgemeester en Wethouders zich
hebben voorgesteld met deze wijziging te bereiken, zal doen
verdwijnen, maar daarin mag geen motief worden gezien om
een maatregel, die om goede redenen voor velen af te keuren
is, door te voeren.
En voorts zie ik wel in dat de ver-reikende strekking van
mijn amendement wellicht bij sommigen een bezwaar zal zijn
om er voor te stemmen. Men zal wellicht vragen waarom ook
zij die wellicht nog slechts korten tijd de school bezoeken nu
voor den geheelen duur van hunne opleiding de vrijstelling
moeten blijven genieten.
Ik gevoel de waarde van zulk een argument en als het mij
dan ook mogelijk ware geweest een voorstel te doen, waardoor
den buitenleerlingen slechts voor een beperkten tijdduur vrij
stelling werd verleend, of op andere wijze een beperking werd
aangebracht, dan zou ik dit zeker gedaan hebben, maar ik
heb geen kans gezien een formuleering te vinden waarop
niets aan te merken zou wezen en moest dus wel komen met
een voorstel om hen voor den geheelen tijdduur van de toelage
vrij te stellen.
ik voeg hier nog bij dat wij allen bezoeken hebben gehad
van ouders, met het doel hunne bezwaren tegen de ontwerp
verordening in te brengen en het zal anderen zeker gegaan zijn
als mij wij zouden zeker het ook betreuren dat die ouders de dupe
van de nieuwe regeling moesten worden. Het schijnt mij dus
billijk daaraan op de eene of andere wijze te gemoet te komen.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. De meerderheid van Burgemeester en Wet
houders kan niet medegaan met dit amendement. Zij begrijpt ten
volle, dat ons voorstel voor die ouders die wonen in omliggende
gemeenten, welke niet willen contracteeren, en die hunne kinde
ren op de Hoogere Burgerschool hebben gedaan in het idéé, dat
het schoolgeld zou blijven wat het was, eene désillusie is; maar
waar de voorsteller spreekt van herstel van onrecht tegenover
die ouders, wijs ik er op, dat ons voorstel juist herstel van
onrecht medebrengt dat steeds gepleegd is tegenover en op
kosten van de belastingbetalers van Leiden ten behoeve van
zeer velen, die wel profiteeren van de lusten, maar niet mede-
dragen in de lasten van onze gemeente. Intusschen, voor die
ouders gevoel ik wel wat, maar zij zijn met hunne klachten
aan eeri verkeerd adres. Zij hadden de gemeenteraadsleden
van hunne eigen gemeenten moeten bezoeken om hunne
klachten te uiteri, want die gemeenten hebben jaren lang
geprofiteerd van Leidens royaliteit. Wij willen echter die
leerlingen met open armen ontvangen en willen daarom
gaarne contracten sluiten met de omliggende gemeenten om
trent een betrekkelijk gering schoolgeld. Die gemeenten zullen
dan volgens ons voorstel weinig meer dan de helft betalen van wat
in Haarlem gevraagd wordt. Nu zijn echter zeer vele gemeente
besturen buiten Leiden onwillig geweest om ook maar het ge
ringste te doen, denkende: onze gemeentenaren, die kin
deren op de jongens-Hoogere Burgerschool hebben vinden
misschien wel meewarige gemeenteraadsleden in Leiden, die
een goed woordje voor hen willen doen. Laten de betrokken
ouders dan met hunne klachten bij hunne eigen gemeente
raadsleden aankloppen, want daar hooien zij thuis. Ook
na sluiting van contracten zal de gemeente Leiden nog een
f 70.per leerling toebetalen, en lieten wij nu ten behoeve
van die teleurgestelde ouders ons voorstel vallen, dan zouden
wij daarmede eigenlijk niet een dienst bewijzen aan hen, maar
aan hunne onwillige gemeentebesturen, wat wij reeds te lang
hebben gedaan.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik gevoel veel voor
hetgeen door u is aangevoerd. Inderdaad hebben wij hier te
maken met eene verplichting van de buitengemeenten, maar
daarmede zijn toch deze individueele ouders van deze indivi-
dueele kinderen niet geholpen. Ik heb juist geredeneerd van uit
zekere moreele verplichting van de gemeente Leiden tegenover
die ouders, die hier hunne kinderen op school hebben ge
zonden. Nu acht ik het goed, dat wij de zaak in orde willen
maken tegenover die buitengemeenten, maar de ouders, die
hunne kinderen hier reeds hebben, mogen daarvan toch de
dupe niet worden.
Ik meen dus, dat het geen te ver gedreven meewarigheid
is, wanneer ik blijf volharden bij mijn amendement, om deze
ouders niet te laten deelen in de ongunstige gevolgen die
aanneming van dit ontwerp zal hebben.
Er komt nog iets bij. Ik kan mij voorstellen, dat som
mige gemeenten, waaruit veel kinderen hier op school gaan,
bezwaar hebben gehad nu reeds een contract met ons te sluiten,
omdat zij onmiddellijk zouden komen te staan voor een vrij
groote uitgaaf, terwijl zij veel eerder daartoe zullen overgaan,
als zij hebben te maken met een veel mindere bijdrage.
De Voorzitter. Wij behoeven toch niet te werken in het
belang van de ingezetenen van andere gemeentenOmdat
de besturen van die gemeenten zich het belang hunner
ingezetenen niet aantrekken, moeten wij het daarom doen?
Dat zie ik niet in.
De geheele zaak ligt op den weg van de gemeentebesturen
der buitengemeenten. Willen zij geen contract met ons aan
gaan, dan zijn zij het, die de ouders der kinderen onbillijk
behandelen, maar niet wij.
De heer Aalberse. M. d. V. Zooals u zult gezien hebben,
is dezer dagen bij de Tweede Kamer ingekomen het wets
ontwerp waarover ik in een van de vorige vergaderingen van
den Raad heb gesproken, n.l. het wetsontwerp tot het verleenen
van steun aan gemeenten, die een eigen Hoogere Burgerschool
hebben. Het blijkt werkelijk, dat ik toen niet te optimistisch
ben geweest. Ik heb toen gezegd, dat ik dacht, dat dit wets
ontwerp met Februari zou inkomen en nu is het er al in
Januari. Ik heb niet veel gelegenheid gehad om het behoorlijk
te bestudeeren, maar er blijkt wel uit, dat wanneer het wordt
aangenomen zooals het nu luidt, wij financieel in heel wat
betere conditie zullen komen, omdat dan de buitengemeenten
verplicht worden om voor iederen leerling die onze Hoogere
Burgerschool bezoekt, den kostenden prijs van het onderwijs
te betalen, terwijl die gemeenten dan zelve schoolgeld moeten
heffen van de ouders wier kinderen op onze Hoogere Burger
school gaan. Met het oog daarop en om later niet in moeilijk
heid te komen, zou ik daarop wel de aandacht van Burge
meester en Wethouders willen-vestigen, in dien zin, dat de
contracten die wij gaan sluiten, zoodra dit wetsontwerp in
werking treedt, op datzelfde oogenblik kunnen worden ont
bonden. Anders weten wij niet wat gelden zal: de wet of het
contract en hebben wij bij voorbaat het voordeel, dat wij
door de wet zouden krijgen, door het contract reeds verwerkt.
Nu toch zal de gemeente een rechtsvordering krijgen tegen
over andere gemeenten en ik zou het niet onmogelijk achten,
dat wanneer in deze zaak niet werd voorzien, men later van
dat recht geen gebruik zou kunnen maken, omdat men con
tractueel aan die andere gemeente is gebonden.
Ik heb hierop de aandacht willen vestigen, omdat er wer
kelijk eenig verband bestaat tusschen het nu ingediende wets
ontwerp en het voorstel dat wij thans behandelen.
De Voorzitter. Ik geloof ook, dat het wenschelijk is, dat
de contracten slechts zullen gelden tot op het tijdstip waarop
het wétsontwerp waarvan de heer Aalberse spreekt, in wer
king zal zijn getreden. Maar men weet nooit, hoe lang het
wel zal duren eer een nieuwe wet in het Staatsblad komt en