DONDERDAG 26 JANUARI 1911. 17 zes dagen zonder werk, dan treedt in de vergoeding wegens werkloosheid; daarom achten Burgemeester en Wethouders drie dagen voldoende. Ik zal dus tegen de amendementen van den heer Aalberse stemmen. De heer Aalberse. M. d. V. De geachte Wethouder van Fabricage heeft mijn gedachtengang niet juist weergegeven. Mijn voorstel bij Dl, heb ik niet afgeleid uit hetgeen bepaald is bij (J, namelijk dat, als het werk stil ligt door schuld van den patroon, den werkman 100 van het loon moet worden betaald, en dat bij overmacht slechts 50 zou worden ge geven, neen, mijnheer de Voorzitter, ik heb geredeneerd uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende D 1, waar Burgemeester en Wethouders voorstellen 50 van het loon te betalen bij overmacht in den vorm van ongunstige weersgesteldheid, de z. g. onwerkbare dagen. Burgemeester en Wethouders stellen dus zelf reeds een geval van over macht, waarin het billijk geacht wordt den werkman, die dan gedurende zes dagen werkeloos kan zijn, vóórdat hij uit het werkloozenfonds eene uitkeering kan krijgen, eene tegemoet koming te geven van 50 Nu heb ik geredeneerd en de geachte Wethouder heeft niet aangetoond, dat mijne redeneering onjuist was dat, wanneer men aanneemt overmacht tengevolge van ongunstige weersgesteldheid, het dan even logisch is om, als die over macht het gevolg is van niet-aanvoer van materialen buiten schuld van den werkgever, den werkman ook tegemoet te komen. Het is voor den man precies hetzelfde, wanneer hij niet kan werken en daardoor niet te eten heeft, of dit een gevolg is van het slechte weder of van het buiten de schuld van den patroon niet aanwezig zijn van materialen; een feit is het, dat de man leeg loopt en niets verdient. Ik geloof dus, dat mijn voorstel niets anders is dan een logische uitbreiding van hetgeen Burgemeester en Wethou ders in D I hebben voorgesteld. Wat betreft de verandering van drie dagen in zes dagen ik geloof dat de redeneering van den geachten Wethouder veel meer pleit voor mijn voorstel. Hij heeft gezegd: zes dagen is de termijn dat de man moet wachten tot hij uit keering kan krijgen uit het werkloozenfonds; nu hebben wij dus hier voorgesteld hem de helft van dien termijn uit te keeren. Het zou veel juister geweest zijn, wanneer men had voorgesteld uit te keeren de helft, niet van de dagen, dat de man niet kan werken, maar de helft van het loon, dat hij mist, dus het loon van drie dagen of 50 van het loon per dag. Voor 4 dagen krijgt hij dus uitbetaald 2 dagen, voor zes dagen krijgt hij uitbetaald drie dagen. Ik geloof, dat dit in de praktijk juister is. Wanneer men den man wil tegemoet komen door de helft te geven, dan moet men niet geven de helft van de dagen, maar de helft van het loon. Wanneer de Wethouder dit met mij eens is dan moet het ook zijn een uitkeering van 50%; in het stelsel van den geachten Wet houder, ontvangt de man slechts 25 De beraadslaging wordt gesloten. Het eerste amendement van den heer Aalberse wordt in stemming gebracht en aangenomen met 25 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Briët, Bots, Vergouwen, A. Mulder, van Tol, Hoogenboom, Bosch, van der Eist, Carpentier Alting, Sijtsma, P. J. Mulder, Reimeringer, de Boer, Corts, Wildeboer, Zwiers, Fockema Andreae, Fokker, Pera, de Vries, Aalberse, Meuleman, Eerstens, Driessen en Timp. Tegen stemmen de heeren: Korevaar, Van der Lip en Van Hamel. Het tweede amendement van den heer Aalberse wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het aldus gewijzigde punt D 1 wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Punt D 2 wordt zonder beraadslaging en zonder hooldelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over punt D 3, luidende »Ter nadere verrekening van de op grond van deze ver plichting uit te betalen vergoeding zal de aannemer in zijne inschrijvingssom een post opnemen, groot fwaarop slechts die vergoedingen mogen worden verantwoord, welke zijn aangegeven door de Directie en welke post, voor zoover hij niet benoodigd is geweest voor die vergoedingen, van de aannemingssom zal worden gekort." De Voorzitter. In D3 wenschen Burgemeester en Wet houders een paar veranderingen aan te brengen, die door den heer Korevaar nader zullen worden toegelicht. De heer Korevaar. In bestekken wordt, in de gevallen waarin eene verrekening plaats heeft, gewoonlijk bet tarief voor de verschillende onderdeelen bepaald. Wanneer er echter ver rekening moet plaats hebben voor'diensten, waarvoor geen tarief is bepaald, dan wordt betaald de kostende prijs, ver meerderd met een percentage voor winst. Nu is het niet de bedoeling, dat bij de verrekening van het uit betaalde loon bij verhindering om te werken nog winst wordt berekend. Burgemeester en Wethouders wenschen deze bedoeling nader te verduidelijken door te spreken van vergoeding geheel zonder winst. Dit zal dan luiden: »Ter nadere verrekening van de op grond van deze verplichting uit te betalen vergoeding zal de aannemer in zijne inschrijvingssom een post opnemen, groot waarop slechts die vergoedingen, zonder winst, mogen worden verantwoord, welke zijn aangegeven door de Directie en welke post, voorzoover hij niet benoodigd is geweest voor die vergoedingen, in zijn geheel van de aannemingssom zal worden gekort. De beraadslaging wordt gesloten en het gewijzigde punt D 3 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Punt E wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over punt F, luidende: «Bijaldien omtrent de toepassing van de boven sub A tot en met E vermelde bepalingen tusschen den aannemer en de werklieden verschil van meening mocht bestaan, is de aannemer verplicht zich onvoorwaardelijk naar de beslissing van Burgemeester en Wethouders te gedragen." De heer Briët. M. d V. Ik zou gaarne vernemen, welke de sanctie is op deze bepalingen. Indien een werkgever niet voldoet aan de bepaling van A 1 om uit te keeren gedurende de ziekte, indien hij bijv. de opvatting deelt van prof Fockema Andreae, kunnen dan Burgemeester en Wethouders het zieken geld korten op de aannemingssom of het op andere wijze van den aannemer verkrijgen Of is dan de arbeider verplicht zich tot den rechter te wenden, nadat hij de beslissing van Burgemeester en Wethouders heelt ontvangen? De Voorzitter. Wanneer de aannemer niet voldoet aan de verplichting, die hij tegenover het gemeentebestuur op zich genomen heeft volgens deze regeling, dan wordt de som eenvoudig gekort op de aannemingssom. Er zijn twee par tijen: het gemeentebestuur en de aannemer. Komt nu de aannemer zijne verplichting niet na, dan wordt het verschul digde op de aannemingssom verhaald. De heer Briët. M. d. V. Indien de door u aangegeven weg gevolgd wordt, ben ik tevreden gesteld. De heer Fokker. M. d. V. Er staat hier, dat de aannemer verplicht is zich naar de beslissing van Burgemeester en Wet houders te gedragen, maar is de werkman daartoe ook ver plicht? Ik doe die vraag om misverstand te voorkomen, maar ik zou haar ontkennend willen beantwoorden. De Voorzitter. In deze zaak zijn twee partijen: de ge meente en de aannemer, en de werkman blijft er buiten. Wij verplichten alleen den aannemer dit of dat ten behoeve van den werkman te doen. Is een werkman niet tevreden met de beslissing van Burgemeester en Wethouders dan kan hij zich tot den rechter wenden. Als de gemeente echter een bedrag op de aannemingssom kort, betaalt zij dit natuurlijk aan den werkman uit. De beraadslaging wordt gesloten en punt F zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Het voorstel in zijn geheel, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 26 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Briët, Bots, Vergouwen, A. Mulder, van Tol, Hoogenboom, Bosch, van der Eist, Carpentier Alting, Sijtsma, Korevaar, P. J. Mulder, |Reimeririger, de Boer, Corts, Wildeboer, Zwiers, Fockema Andreae, Fokker, Pera, de Vries, Aalberse, Meuleman, Kerstens, Driessen en Timp. Tegen stemmen de heeren: Van der Lip en Van Hamel. IV. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 19 April 1900, regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (Zie lng. St. nr. 349 van 1910 en 21 van 1911.) De Voorzitter. In dit voorstel is, zooals de heeren uit de ingekomen stukken hebben kunnen zien, een wijziging gebracht door Burgemeester en Wethouders n.l. om in artikel 1 van de concept-verordening en in de 2e conclusie van het voorstel de woorden: „beide Hoogere Burgerscholen" te vervangen door de woorden: «Hoogere Burgerschool voor jongens". Verder is hierop ingediend een amendement van den heer Carpentier Alting, strekkende om I. Artikel 2 der ontwerp-verordening tot wijziging van de verordening van 19 April 1900, regelende de heffing van schoolgelden aan het Gymnasium, de Hoogere Burgerschool voor jongens en de Hoogere Burgerschool voor meisjes te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 5