16 DONDERDAG 26 JANUARI 1911. opvat, dat de loonen eigenlijk in eene goed geregelde maat schappij zoodanig moeten zijn, dat iemand, die geregeld werkt, ook voldoende ontvangt om geregeld te kunnen leven, ook wanneer hij niet kan werken, dan volgt daaruit, dat wanneer deze Zondagen in de week vallen, ook het loon moet worden uitbetaald. Ik geloof met deze weinige woorden de strekking van mijn amendement voldoende te hebben aangegeven. Het gewijzigde punt C wordt hierop zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over punt D 1 luidende: «Wanneer het werk tengevolge van ongunstige weersge steldheid geheel of gedeeltelijk stil ligt, is de aannemer ver plicht aan den werkman, die bereid was den bedongen arbeid te verrichten, gedurende een tijdperk van ten hoogste drie achtereenvolgende werkdagen eene vergoeding uit te keeren." De Voorzitter, hierop is voorgesteld een amendement van den heer Aalberse, hetwelk ik misschien beter doe in tweeën te splitsen. De heer Aalberse stelt dan voor: 1° om tusschen de woorden«weersgesteldheid" en «geheel" te voegen«of uit gebrek aan materialen ten gevolge van overmacht" 2° om in plaats van: «ten hoogste drie achtereenvolgende werkdagen", te lezen: «ten hoogste zes achtereenvolgende werkdagen". De heer Aalberse. Ik geloof met de toelichting van het amendement kort te kunnen zijn. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt uitgegaan van de gedachte, dat het billijk is, dat, wanneer het werk stil ligt ten gevolge van overmacht, veroorzaakt door de ongunstige weersgesteldheid, iets waaraan de werkgever geen schuld heeft, het aan dit stilliggen verbonden risico van loonderving door den arbeider, voor de helft zal worden gedragen door den werkgever. Gaat men van dit m. i. billijke stelsel uit, dan moet men nog een stap verder gaan en ook eene voorziening treffen voor het andere geval van overmacht, dat in het bouwvak heel veel voorkomt, in zoover n.l. het niet door gaan van het werk niet wordt veroorzaakt door ongunstige weersgesteldheid, maar doordat de materialen buiten schuld van den werkgever niet zóó tijdig op het werk kunnen zijn, dat het werk voortgang kan hebben. Het gevolg van beide oorzaken is hetzelfde, namelijk, dat de werkman, die werken wil, terwijl hij in dienst is van den patroon, zijn werk niet kan verrichten en geen loon ontvangt, als hij in uurloon werkt. Neemt men nu voor het eene geval het stelstel van het gedeelde risico aan, dan acht ik het logisch het ook in het andere geval te doen. Iets nieuws is dit niet. Uit het be kende boek van Fanny Imle getiteld vGewerbliche Friedensdoku- mente", waarin zij mededeelt alle collectieve arbeidscon tracten in Duitschland bestaande, blijkt dat bij niet minder dan 25 bedrijfsgroepen tusschen arbeiders en werkgevers is overeengekomen dat, als tengevolge van overmacht niet ge arbeid wordt, 50 van het loon zal worden uitbetaald. En wat ons land betreft bestaat ook in de gemeente Maas tricht eene bepaling in dezen geest, n.l. in de verordening regelende de bepaling van minimum-loon en maximum-arbeids duur in de bestekken van gemeentewerken. Het betrokken artikel luidt: «Wanneer, hetzij ten gevolge van overmacht, ter beoordeeling der directie, hetzij ten gevolge van handelingen of nalatigheid der aannemers, de werkzaamheden geheel of gedeeltelijk worden gestaakt, is de aannemer gehouden, aan de werklieden, die dientengevolge werkeloos zijn, tenminste het loon van 572 uur per dag uit te betalen. De verplichting eindigt, als de staking eene week geduurd heeft." Wat mijn tweede amendement om in plaats van «drie dagen" te lezen «zes dagen" betreft, zoo acht ik dit vooreerst logisch, omdat het regel is in het bouwvak, dat de opzeggingstermijn zes dagen is. Van uit dit oogpunt acht ik het verstandig aan dien regel vast te houden en de uitkeering ook op zes dagen te stellen. Acht men de 50% billijk, dan is het ook logisch deze niet te betalen voor drie maar voor zes dagen, en dat deze termijn niet te lang is, blijkt niet alleen uit het geval van Maastricht, waar men reeds in 1906 eene week heeft aangenomen in de verordening betreffende de gemeentebestekken, maar ook hieruit, dat de gemeente Rotterdam, die nu juist niet bekend staat als op sociaal gebied aan de spits te gaan. deze bepaling heeft opgenomen dat de 50% moet worden uitgekeerd gedurende 10 dagen, ofschoon zij niet eens eene bepaling heeft betreffende minimum-loon en maximum arbeidsduur. Uok Zutfen had reeds in 1906 eene dergelijke bepaling gemaakt. Waar het dus èn billijk is èn logisch voortvloeit uit hetgeen Burgemeester en Wethouders hebben voorgesteld, waar ook andere gemeenten in ons eigen land ons hierin zijn voor gegaan, heb ik de eer de amendementen bij den Raad aan te bevelen. De amendementen worden voldoende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Pera. M. d. V. Komen wij met het amendement niet in strijd met het slot van G, waar gezegd wordt, dat de aannemer ontslagen wordt van betaling van loon, wanneer hij het bewijs levert, dat het gebrek aan materialen het gevolg is van overmacht. Ik wil er deze opmerking aan toe voegen, dat er een geval is, waarbij ik wel eenig bezwaar heb om drie dagen te veranderen in zes dagen, omdat de oorzaken, waardoor er gebrek aan materialen kan wezen, verschillend kunnen wezen Bijv. een aannemer kan verhinderd zijn zijn werkvolk te doen doorwerken, doordat hij geen materialen heeft, welke hij niet tijdig heeft ontvangen, ten gevolge van ingevallen vorst. Nu zou men kunnen zeggenzoo iets had de aannemer kunnen voorkomen; hij had kunnen zorgen, dat de materialen er op tijd waren. Het geval kan zich echter ook voordoen, dat de aannemer geen materialen heeft, doordat hij door zijn leverancier wordt teleurgesteld. In dit laatste geval vind ik het toch wel wat te bezwarend om de bepaling van D dan op den aannemer te doen drukken, omdat hij in dit geval de stoornis niet heeft kunnen voorkomen. In elk geval, geloof ik, dat iedereen mij wel zal toestemmen dat deze beide gevallen niet gelijk staan. In het eene geval kan de vertraging aan den aannemer te wijten zijn, in het andere geval niet; dan is hij eenvoudig buiten staat te doen werken omdat zijn leverancier hem in den steek laat. De Voorzitter. Die beide regelingen zijn niet in strijd met elkander. In C staat, dat de aannemer verplicht is den werk man het volle loon uit te betalen, indien deze bereid was den bedongen arbeid te verrichten, doch de aannemer daarvan door eigen schuld geen gebruik gemaakt heeft, waaronder ook begrepen moet worden het geval, dat het werk, door gebrek aan materialen en gereedschappen geen voortgang kon hebben, tenzij de aannemer in dit laatste geval het bewijs levert, dat het gebrek aan materialen het gevolg is van over macht. Wanneer echter het werk niet is kunnen doorgaan ten gevolge van gebrek aan materialen door overmacht, dan valt het niet onder C maar onder D; dan wordt het dus iets, dat de heer Aalberse gelijk stelt met ongunstige weersgesteld heid. Maar dan wordt het ook een geval ter nadere verreke ning met de gemeente, en komt de uitbetaling niet ten laste van den aannemer. Heeft de aannemer echter schuld, dan valt hij onder C en moet hij het bedongen loon blijven uitbetalen. Ingeval van overmacht door slecht weder, of wanneer de mate rialen buiten zijn schuld niet zijn aangekomen, valt hij onder de bepaling van D. De heer Korevaar. M. d V. Ik kan mij nog altijd niet vereenigen met het amendement van den heer Aalberse en wel voornamelijk op grond hiervan, dat ik de twee gevallen, die hier worden geregeld, als geheel afzonderlijke zaken be schouw. Er wordt geregeld de schade, die de werkman zal lijden door het stilstaan van het werk ten gevolge van gebrek aan materialen, vooral wanneer dit de schuld is van den aan nemer en er wordt geregeld de schadevergoeding die de werk man zal ontvangen, wanneer het werk stilstaat ten gevolge van ongunstige weersgesteldheid. Nu is de grondgedachte van het amendement, dat beide gevallen gelijk zijn. Dat acht ik niet juist. Het komt bij werken veel voor dat de aannemer, hetzij door opzet, hetzij door wanbeheer, slecht beleid of onwil, den werkman groote schade laat lijden, doordat het werk stilstaat, omdat door nalatigheid zijnerzijds de materialen niet op tijd worden aangevoerd. Dat in zulk een geval de werkman schade loos wordt gesteld is natuurlijk. Maar daaruit volgt nog niet, dat het andere geval, n.l. dat de werkman schade lijdt ten gevolge van ongunstige weersgesteldheid, op dezelfde wijze moet worden geregeld. Burgemeester en Wethouders hebben getracht om den werkman voor de gevolgen van de handelingen van den aan nemer schadeloos te stellen en met hun voorstel bereiken zij volkomen het doel. Waarom moeten wij nu nog verder gaan Het voorstel van Burgemeester en Wethouders regelt de rechtspositie van den werkman gedurende den tijd, dat hij bij den aannemer in dienst is, precies zooals dit geschiedt in het gewone leven. Daar krijgt iemand, zoo er schuld is, ook behoorlijke schadevergoeding bij stoffelijke schade door middel van eene civiele actie; maar in geval van overmacht staat de overheid in gewone gevallen ook niet dadelijk gereed met schadevergoeding. Dit ten aanzien van het eerste amendement. Het tweede amendement om van de «drie dagen" te maken «zes dagen" is eigenlijk een zaak van meer of minder. Bur gemeester en Wethouders hebben een bescheiden stap gedaan en den termijn van drie dagen gekozen om de belangen bij de schadevergoeding een beetje te verdeelen. Is de werkman

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1911 | | pagina 4