DONDERDAG 8 DECEMBER 1910. 201 waren meerderen, die dat erkenden) dat in Leiden een school voor M. U. L. O. noodig is, en wanneer dan ook die kwestie duidelijker onder de oogen was gezien, had dat zeker voor de burgerij wat meer gesproken dan een rapport, dat geheel geworden is een persoonlijke bestrijding. Ik weet wel, mijnheer de Voorzitter, dat er financieele be zwaren zijn, dat het voor de gemeente Leiden weer een groote uitgave zou wezen, bij de bestaande inrichtingen nog een dergelijke inrichting te hebben, maar dat neemt niet weg, dat dit voor de gemeente van 'zeer groot belang is. Mijnheer de Voorzitter! Er zijn in het genoemde rapport, enkele punten, die ik nog onder de aandacht moet brengen In de rede, die ik den 21 October 1909 gehouden heb, heb ik o. a. dit gezegd, dat er twee scholen waren, waarvan de leerlingen zonder privaatles examen konden doen voor de derde en de vierde klasse van de tloogere Burgerschool. Die scholen zijn nog slechts weinige jaren in die richting werk zaam, maar de resultaten hebben bewezen, dat hetgeen ik toen gezegd heb, werkelijk zoo was; ik heb dat bij ervaring met mijn eigen kinderen, ik kon dus spreken niet te hooi en te gras, maar naar wat ik zelf had ondervonden. De Com missie gaat het echter onderzoeken en de resultaten aan de school van den heer Meijnen zijn geweest, volgens het praead- vies van Burgemeester en Wethouders, waaraan wij ons op het oogenblik zullen houden, dat het overgroote gedeelte van de leerlingen van den heer Meijnen vo >r de derde of de vierde klasse van de Hoogere Burgerschool niet is geslaagd. Het resultaat van het M. U. L. O., dat ik als gunstig voor stelde, werd door die mededeeling natuurlijk geneutraliseerd, maar ik heb dienaangaande eens een nader onderzoek inge steld om te zien, of het zoo was, want ik kon dat niet begrijpen. Ik meende, dat de resultaten veel gunstiger waren, dan zij hier worden voorgesteld. Nu moet men niet vergeten, dat een examen voor de derde of vierde klasse heel iets anders is dan het overgangsexamen voor een leerling, die reeds op de school is. De leerlingen, die examen doen voor toelating tot die klasse, moeten vanzelf meer weten, omdat zij voor vreemde menschen komen, maar desniettemin is het resultaat zeer gunstig geweest. Nu is er één punt, dat bij de beoordeeling van derge lijke rapporten niet vergeten mag worden, nl. hoeveel leer lingen examen hebben gedaan met toestemming van het hoofd der school. De leerlingen kunnen wel examen gaan doen, wanneer ze dat in hun hoofd krijgen, of wanneer ze door de ouders daartoe worden gedwongen. Nu blijkt, dat de beide leerlingen, die examen hebben gedaan voor de derde klasse, beide geslaagd zijn, terwijl van de 7 leerlingen, die voor de 4e klasse examen hebben gedaan, er 5 geslaagd zijn. Wat is echter geschied? De heeren der Commissie hebben wel geïn formeerd naar de resultaten hier, maar vergeten te vragen naar de resultaten op andere plaatsenals ze even naar den heer Meijnen waren gegaan, hadden zij die resultaten kunnen vernemen. Een leerling slaagde bijv. in Gouda, een andere in Rolduc eri die moeten dan toch ook meetellen. De M. U. L. O. school is dus een even goede inrichting in haar soort als de Hoogere Burgerschool. De Commissie deelt verder mee, dat bij nadere informatie gebleken is, dat van de 640 oud-leerlingen 226 een of ander examen hebben afgelegd of een acte hebben verworven; dat lijkt nu heel mooi, maar 226 is op dat bedrag nu niet zoo heel veel; daarbij komt, dat er een massa zijn met acte onderwijzeres, omdat het onder de meisjes van de Hoogere Burgerschool gewoonte is, om nog een acte voor onder wijzeres te halen. In sommige gemeenten houdt men er een stoomcursus" op na, om ze met spoed klaar te maken, zoo bijv. in Leeuwarden. Ik heb er verscheidene van geëxamineerd en in den tijd van 9 a 10 maanden waren ze zoowat klaar voor 't examendie meisjes waren meestal niet van plan, practisch te gaan wer ken maar ze vonden het wel mooi, er een acte bij te hebben en het kostte maar een 60. De ondervinding heeft geleerd, dat bijv. in Leiden waar een dergelijke cursus niet bestaat, en waar zij gebruik moeten maken van de Kweekschool, de meisjes, die van de Hoogere Burgerschool komen, gewoonlijk in de derde klasse van de Kweekschool worden geplaatst en dan nog hard moeten werken. De cijfers van de Commissie hebben dus niet veel waarde. Het resultaat van het onderzoek van die Com missie is dus voor mij totaal teleurstellend. Ik heb er een veel hoogere gedachte van gehad; ik had gedacht, dat de Commissie in elk geval opbouwend zou hebben gewerkt, zoodat onze gemeente er mee vooruitgegaan was, omdat zij in de toekomst, met het oog op de behoeften, er voordeel van kan hebben. Bij de stukken bevindt zich ook een beter gesteld stuk van den Inspecteur voor het Middelbaar onderwijs, waaruit blijkt, dat deze de zaak wel begrepen heeft. Men proeft dadelijk, zoodra men dat stuk eventjes inziet, dat daar een deskundige aan het woord is, die de breede lijnen ziet en de hoofdgedachte vat. Ik ben het niet in alle opzichten met den heer Campert eens, maar breng hem gaarne hulde voor de wijze, waarop hij de zaak aanvat. Hij is er niet voor, maar bij voelt precies, waarom het te doen is geweest. De strijd over de Hoogere Burgerschool voor meisjes is een betrekkelijk lange strijd geweest, maar het gaat er hier niet om, om de school af te breken; die kan wat mij betreft, gerust blijven bestaan. De gemeente heeft er ook geen belang bij, als die school weggaat en de hoofd gedachte van mijn voorstellen heeft zich altijd gericht naar de financieële zijde. Steeds is de grondslag van mijn beschouwingen geweest de financien, steeds heb ik gezegd, die school is beslist te duur. Ook in een van de stukken, die nu door Burgemeester en Wethouders worden ingediend, wordt dit erkend. Ik ben gekomen tot 158 per leerling, zonder rente en aflossing te rekenen. Burgemeester en Wethouders hebben een andere berekening gemaakt, zij hebben het nauwkeuriger kunnen nagaan, omdat zij natuurlijk op het Stadhuis over betere gegevens kunnen beschikken, en zij zijn gekomen tot 180. De heer Campert heeft heel goed gevoeld, dat het om deze kwestie ging, want wat de zaak zelf betreft, is hij zoo rond en eerlijk, te zeggen: feitelijk weet ik er niets van, maar ik geloof, dat het zoo het beste is. De heer Sijtsma schudt van neen, maar ik heb het opgeschreven, om er voor te zorgen, dat wanneer iemand zou zeggenneen, ik zou kunnen zeggen: ja. Er staat: »Het is mitsdien niet wel mogelijk, uit eigen ervaring vergelijkingen te maken tusschen de uitkomsten van scholen van de eene soort". Hij zegt dus, dat hij het niet kan, hij heeft het rapport van de Commissie gelezen en dat vindt hij mooi, dan spreekt hij van de bevoegd heid van de onderwijzers, en dan zegt hijfinancieel voor deel zal het niet geven, ook is het tegen den geest der wet. Nu is dat laatste motief vervallen door de wet van 14 Juli 1910, waarbij de scholen voor M. U. L. O. een subsidie krijgen. Dat motief, ook door Burgemeester en Wethouders indertijd geuit, is hiermede vervallen. Als ik nu mag resumeeren, mijnheer de Voorzitter, dan zeg ik dit: Ik geloof, dat wij hierover nog lang en breed kunnen spreken, maar wij staan hier tegenover, laat ik het maar rondweg zeggen, onwil, en waar het nu mijn bedoeling nooit geweest is en nog niet is, om de bestaande school waaraan men zich nu zoo krampachtig vasthecht alsof die bestreden wordt en in gevaar verkeert te bestrijden, waar het mij nooit te doen is geweest om die school te treffen, maar alleen, om de financien op dat terrein te verbeteren, kunnen wij het rapport van de Commissie met de daarbij behoorende Ingekomen Stukken gerust ter zijde stellen en ons eenvoudig bezighouden met het voorstel, dat ik in 1908 heb ingediend. Wanneer ik echter nog een enkel woord spreek, dan wil ik dit zeggen, dat ik geloof, dat de ge dachten over die verschillende zaken, die ik geuit heb, inde toekomst zullen worden de leidende gedachten voor Leiden. Straks is gesproken over het rapport van de Ineenschakelings- commissie en dat rapport geeft de banen aan, langs welke ons onderwijs in de toekomst geleid zal worden, en wanneer men die banen ziet afgeteekend in de conclusies van de Commissie, dan ziet men in grondlijnen dezelfde gedachte, die ik tot dusverre heb ontvouwd. Ik wil echter hierop niet verder doorgaan, mijnheer de Voorzitter, want dan zou ik ook bijvoorbeeld kunnen herinneren aan het feit, dat ik hier rapporten heb ingediend en voorstellen heb gedaan, die door Burgemeester en Wethouders zijn bestreden en dat die voor stellen, die ik in zeer gematigden vorm had gedaan, thans in minder gematigden vorm door Burgemeester en Wethouders worden ingediend, zoodat de bestrijding van mijn voorstellen door Burgemeester en Wethouders op het oogenblik dienst zou kunnen doen, om Burgemeester en Wethouders zelf te bestrijden. Ik zal dat niet doen, ik geef alleen aan, dat naar mate de een of de ander een voorstel doet, over dat voorstel verschillend wordt geredeneerd. Ik kom nu op mijn eigen voorstel terug, mijnheer de Voorzitter. U hebt uitgeschakeld de verhooging van schoolgeld voor leerlingen van buiten de gemeente Leiden; feitelijk blijft dus alleen over het voorstel tot verhooging van het schoolgeld aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes. Ik heb indertijd voorgesteld, dat te brengen op ƒ80; ik kan nu aan dat voorstel, dat ik eenmaal gedaan heb, niets meer veranderen, maar toen ik het ingekomen stuk van Burgemeester en Wethouders zag betreffende de verhooging van schoolgeld voor leerlingen van de buitengemeenten, las ik daarin het cijfer van ƒ180, terwijl ik een berekening gemaakt had van ƒ158, dus ruim 20 lager. Toen zeide ik tot mij zelf: ik ben te gematigd geweest, ik had moeten voorstellen ƒ120, ƒ100 minstens, want het blijft toch maar waar, dat die leerlingen het meest profiteeren uit de Gemeentekas van alle leerlingen van Gymnasium en Hoogere Burgerschool tezamen, en waarvoor is dat noodig? De menschen, die hunne kinderen daarheen zenden, zijn gegoede menschen, die het best kunnen betalen. De minder gegoede menschen sturen hunne kinderen daar nietheen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 7