200
DONDERDAG 8 DECEMBER 1910.
De Voorzitter. Het is nu overgelaten aan Burgemeester en
Wethouders wanneer het voorstel weer op de agenda zal worden
gebracht. Misschien wachten wij wel op het wetsontwerp en mis
schien niet, maar in elk geval wordt het voor heden van de
agenda afgevoerd en kan het op de agenda voor de eerst
volgende vergadering weer voorkomen. In dien tusschentijd heeft
men dan gelegenheid het onderwerp te bestudeeren.
Het voorstel wordt hierop aangehouden tot een nader door
Burgemeester en Wethouders te bepalen dag.
XVI. Voorstel van den heer Vergouwen tot verhooging van
het schoolgeld aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. nis 216 van 1908, 263 van 1909 en 352
van 1910).
De Voorzitter. Het voorstel van den heer Vergouwen was
indertijd drieledig. In de eerste plaats strekte het, om Burge
meester en Wethouders uit te noodigen nader rapport uit te
brengen omtrent de mogelijkheid van een omzettinghieraan
is voldaan, voorzoover Burgemeester en Wethouders hebben
gemeend te kunnen doen, zooals de heeren ook in de Inge
komen Stukken hebben kunnen zien.
In de tweede plaats werd voorgesteld, het schoolgeld voor
de leerlingen van buiten te verhoogendat hebben wij thans
niet op de agenda gezet, omdat dat bij een volgend nummer
als een zelfstandig voorstel van Burgemeester en Wethouders
aan de orde komt. Over blijft dus slechts het derde gedeelte
van het voorstel van den heer Vergouwen, om het schoolgeld
van de Meisjes-Hoogere Burgerschool te brengen van /"60op/"80.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik wensch over dit punt
het woord te voeren, maar ik zou u willen verzoeken en
ik meen, dat dit ook in uw geest is tegelijkertijd, als
begin, nog een enkel woord te mogen spreken over het
advies, dat uitgebracht is door Burgemeester en Wethouders
over de al of niet uitvoerbaarheid van de reorganisatie van
de Hoogere Burgerschool voor meisjes.
Mijnheer de Voorzitter! Ik moet dan beginnen, met dezelfde
grief te uiten, die ik op 21 October van het voiige-jaar onder
uw voorganger heb uitgesproken ten opzichte van de indiening
van het voorstel en de inbehandelingstelling. De heer Sijtsma
heelt reeds gezegd, dat wij slechts enkele dagen tijd hebben
gehad, om het voorstel tot het bouwen van een nieuwe Hoo
gere Burgerschool te bekijken, en zoo heb ik maar enkele
dagen tijd gehad (u sprak van zeven dagenmaar ik was
uitstedig en heb de stukken Zaterdagavond eerst gevonden)
tot het bestudeeren van deze zaak. Als men nu nagaat, dat
de verschillende commissiën een jaar en meer gewerkt heb
ben daarover, en dat degene, die het voorstel gedaan heeft
maar een dag of drie krijgt, om zich te verwerenzou ik
haast zeggen, dan zult u moeten toegeven, dat dit veel te
kort is en dat het gewenscht is, voor de beoordeeling van
dergelijke adviezen een ruimeren tijd te geven, voor zij in
behandeling komen. Ik zal niet voorstellen, de zaak uit te
stellen, omdat mijne meening in deze vaststaat, maar ik wil
er wel op wijzen, dat deze zaak van 21 October 1909 tot
December 1910 onder weg is geweest voor men een conclusie
heeft getrokken en nu wil ik, in het licht van het rapport,
dat de commissie voor het Middelbaar Onderwijs heeft uit
gebracht, twee belangrijke zaken op den voorgrond stellen.
In de eerste plaats deze. Er is mij gezegd, dat in het doen
van dit voorstel mijnerzijds ietwat partijschap school.
De heer Sijtsma. Het staat er niet in.
De heer Vergouwen. Ik zeg ook niet, dat het geschreven
staat, maar alleen, dat het mij gezegd is. Aan den anderen kant
is mij vanwege voorstanders van het bizonder onderwijs ge
zegd, dat juist wanneer mijn voorstel werd aangenomen en de
reorganisatie kwam tot stand, het bizonder onderwijs daarvan
nadeel zou ondervinden. Dat heb ik direct toegestemd. Wan
neer dus iemand meent, dat in dit voorstel partijschap schuilt,
dan wijs ik dat bij deze beslist af.
In de tweede plaats wil ik zeggen, dat ik, door overtuiging
geleid, het bekende voorstel heb gedaan, en dat dit zoo is,
bewijst de opvoeding van mijn eigen kinderen, die, voor zij
op de Hoogere Burgerschool zijn gegaan, de school voor
M. U. L. O. hebben bezocht, zoodat ik ook, wat deze school
betreft, uit ervaring spreek.
Wanneer ik nu het rapport van de commissie voor het
Middelbaar Onderwijs en daarop komt het aan voor
mij zie, dan moet ik zeggen, dat niettegenstaande aan dat
rapport in het advies van Burgemeester en Wethouders bizon-
dere hulde is gebracht, het mij zeer teleurgesteld heeft. Ik
heb in dat rapport gezien niet anders dan een stempel van
eenzijdigheid, overal stond dat stempel opgedrukt. Men heeft
van één kant adviezen ingewonnen, in hoofdzaak over het
Hoogere Burgerschool-onderwijs, terwijl men niet de moeite
genomen heeft, om een diepere, een meer omvangrijke studie
te maken, van het M. U. L. O. Het M. U. L. O. komt op den
achtprgrond en het Hoogere Burgerschool-onderwijs komt
voortdurend op den voorgrond.
Zoo heeft zich bij mij meer en meer de indruk gevestigd, dat
de commissie van het idee is uitgegaan, dat men moet trachten,
zooveel mogelijk de Hoogere Burgerschool te behouden en dat
het rapport, indertijd vóór October 1909 ingediend, in het laatste
eenvoudig wat meer is uitgewerkt. Verschillende deskundigen
zijn geraadpleegd, maar daaronder zijn er bijv. die onderwijzers
opgeleid hebben en tot de conclusie zijn gekomen, dat het
onderwijs op de Hoogere Burgerschool een breedere ontwikkeling
waarborgt, dan dit met de leerlingen, die zij gehad hebben,
het geval was. Twee van die heeren geven een dergelijk
advies; zij maken echter geen vergelijking met het M. U. L O.,
maar met het onderwijs op normaallessen en kweekscholen
en daar gaat het toch niet om.
Afgezien daarvan hebben de verschillende conclusies van
de heeren mij toch niet bevredigd, omdat uit hun antwoorden
slechts brokstukken ter onzer kennis zijn gebracht, terwijl vol
gens mijne meening, wanneer dergelijke gevraagde adviezen
inkomen, men daarvan in hun geheel kennis behoort te kunnen
nemen om te kunnen beoordeelen, wat werkelijk door die personen
is gezegd. Wij krijgen echter slechts enkele regels van elk onder
de oogen. Sommigen zeggen eenvoudig, dat het niet goed kan
wezen, omdat de onderwijzers andere bevoegdheden hebben
dan de leeraren op de Hoogere Burgerschool en er zijn
er maar enkelen, die zich positief uitlaten. Ik heb hier
voor mij een brochure, ter aanbeveling van de school voor
M. U. L. O., die in 1907 is verschenen, en dezelfde indruk,
dien ik kreeg bij het lezen van het verslag, wordt ook weer
gegeven door de volgende regels uit die brochure: »Men ver-
gete toch niet, dat menigeen, die meepraat over scholen voor
M. U. L. O. de een of andere school voor zijn geest ziet, waar
men het misschien wel goed bedoelt, maar waar de inrichting
nog veel te wenschen overlaat, en men vergelijkt deze school
dan met de Middelbare School, waar legio leeraren en vol
doende bekend knappe rnenschen werkzaam zijn. Natuurlijk
moet dan het M. U L. O. onderwijs het afleggen. Een der
gelijke maatstaf is niet billijk."
Daarom had ik, in plaats van de brokstukken uit de ant
woorden van de gevraagde deskundigen, gaarne gezien, dat
die antwoorden in- hun geheel waren overgelegd. Dan hadden
wij beter over hun advies kunnen oordeelen, want het kan
best gebeuren, dat het oordeel, dat op de eene pagina staat,
wordt verzwakt door hetgeen op een andere pagina volgt.
Behalve dat is ook nog gebruik gemaakt van pen enquête,
in 1905 gehouden; maar ik wil er wel op wijzen, dat er, wat
het M. II. L. O. betreft een ontzaglijk groot verschil bestaat
tusschen het jaar 1905 en het jaar 1910. Het M. U. L. O.
is geboren uit de behoeften van de Maatschappij, die
het onderwijs in die richting heeft gedrongen. In 1905 was
het M. U. L. O. nog in zijn wording; in de jaren daarna is
het juist meer opgekomen en door de Wet, die 14 Juli van
dit jaar is aangenomen,'zien wij de mogelijkheid geboren dat
het M. IJ. L. O. sterker vooruitgaat.
De resultaten van de enquête van 1905 kunnen dus feitelijk
geen maatstaf meer zijn voor den toestand in 1910. Het voor
naamste resultaat van die enquête is geweest, dat de heeren zeg
gen: »Die M. U. L. O. school is geschikt voor menschen,
die het niet betalen kunnen en voor achterlijke jongelui'" en
nu is het wel eigenaardig, dat wanneer men hier zijn kin
deren op een M. U. L. O. school doet, men duurder uit is,
dan wanneer men ze naar de Hoogere Burgerschool stuurt.
Ik heb dat bij eigen ondervinding. Dus die conclusie gaat
in allen gevalle voor Leiden niet op. Wat de achterlijken
betreft, daarover is moeilijk te oordeelen, maar dat is waar
en dat staat vast voor degenen, die aan onderwijs gedaan
hebben, dat de manier van les geven aan de Hoogere Bur
gerschool in de eerste leerjaren voor een groot deel der leer
lingen niet passend is, en dat is juist een kwestie, die onder
deskundigen veelal tot bespreking aanleiding geeft. Wat die
enquête betreft, dienaangaande zeg ik dus ook, mijnheer de
Voorzitter, dat ik al de resultaten daarvan niet aanvaard.
Vervolgens gaat het rapport door, met, wat eigenlijk de
gansche opzet is geweest, hetgeen ik in de zitting van 21
October 1909 gezegd heb, te bestrijden. Het is een doorloo-
pende bestrijding van hetgeen ik hier heb medegedeeld, het
is niet wat men kan noemen een degelijk rapport, waaruit
blijkt, dat studie van de zaak gemaakt is, maar de opzet is
eenvoudig geweest: Vergouwen heeft in die raadszitting dat
en dat medegedeelddat moeten wij bestrijden. Dien indruk
heb ik verkregen. Overal ontmoet ik mijn eigen woorden, in
plaats dat het is een zelfstandig rapport, zooals dat van Leeu
warden, dat ik nog even de gelegenheid heb gehad, in te zien.
Dat is wel jammer, omdat, wij moeten het niet vergeten, het
M. U. L O. werkelijk voor Leiden een behoefte is. De Oommissie
voor het Middelbaar Onderwijs had werkelijk goed gedaan, die
zaak flinker onder de oogen te zien. In dezelfde raadszitting
mijnheer de Voorzitter, heeft mr. de Ridder, uw voorganger,
gezegd, dat hij wel erkende (en niet alleen hij, maar er