DONDERDAG 8
DECEMBER 1910.
197
De heer Reimeringer. Ik meen toch, dat dat indertijd in
uitzicht was gesteld.
De Voorzitter. Ja, dat is zoo, maar er is niets van gekomen.
Doch in elk geval, al had de Bond een bijdrage gegeven,
zou die toch niet ten goede van Leiden zijn gekomen, omdat
de kosten, die de Provincie betaalt, al meer dan f 4000 be
dragen. YVij betalen dus minder dan van het geheel de
Provincie heeft zich een kleine opoffering getroost, om de zaak
in orde te krijgen.
De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XIV. Voorstel tot uitbreiding van het onderwijs aan spraak-
gebrekkige kinderen tot de scholen der 3e klasse Nis 5, 6en
7 en 4e klasse No. 1, en tot beschikbaarstelling van de daarvoor
benoodigde gelden.
(Zie Ing. St. No. 342).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XV. Voorstel
a. tot den bouw van eene nieuwe Hoogere Burgerschool
voor Jongens, waarvan de bouwkosten niet meer zullen
bedragen dan /''200 000
b. als plaats voor die school te bestemmen een gedeelte van
het Raamland aan den Hoogen Rijndijk.
(Zie lng. St. No. 348).
De heer Sijtsma. M. d. V. Voor ik over het voorstel zelf
iets in het midden breng, wensch ik een paar opmerkingen
vooraf te laten gaan.
Mijn eerste opmerking is deze, dat dit voorstel mijns inziens
illustreert wat ik bij de algemeene beschouwingen bij de
behandeling van de gemeentebegrooting heb aangevoerd en
wat toen niet zoo gaaf werd aangenomen natuurlijk, dat het
niet altijd de schuld van den Gemeenteraad is, wanneer wij
belangrijke uitgaven voteeren. Indertijd hebben wij aange
kocht eenige perceelen aan de Lokhorststraat, in de omgeving
van de Hoogere Burgerschool, en later ook het perceel, vroeger
bewoond door Prof. van Leeuwen, en dat, vooral de perceelen
aan de Lokhorststraat, voor belangrijk hooge s immen. Wij
hebben dat natuurlijk gedaan in de vaste overtuiging, dat
daarmede zoo noodig de Hoogere Burgerschool zou kunnen
worden vergroot en uitgebreid. Hadden wij toen kunnen
weten, dat dit per slot van rekening op niets zou uitdraaien,
dan hadden wij dat natuurlijk niet gedaan. Dat illustreert,
zooals ik zeg, hetgeen ik onlangs beweerde. Immers, voor men
tot den aankoop van die huizen overging, had men moeten
weten, of de Hoogere Burgerschool werkelijk voor uitbreiding
en vergrooting vatbaar was, wat thans, volgens de verschillende
rapporten, niet mogelijk blijkt te zijn.
Thans, mijnheer de Voorzitter, kom ik tot mijn tweede
opmerking, die ik haast zou willen noemen een aanmerking,
dat wij een zoo ingrijpend voorstel krijgen vier dagen voor
de behandeling in den Raad. De Sint-Nicolaas viel er ook
nog tusschen, de meeste leden hebben geen lust of geen tijd
gehad om de zaak na te gaan. In Mei 1908 zijn de onder
handelingen over deze kwestie reeds begonnen, er zijn plannen
gemaakt en verworpen, en er zijn opnieuw plannen gemaakt
en eindelijk zeggen Burgemeester en Wethouders moesten wij
de balans opmaken. Dan had het mij beter toegeschenen, dat
voor dat balans opmaken, wat inderdaad een moeilijke opgave
was, de Gemeenteraad zou zijn bijeengeroepen, zij het ook
in geheime zitting, en dat Burgemeester en Wethouders
gezegd hadden: ziet, mijne Heeren, wij komen met een ingrijpend
voorstel. Dan waren wij voorbereid geweest en dan hadden wij
in deze vergadering met kennis van zaken kunnen oordeelen.
Ik heb geen gelegenheid gehad, een onderzoek in loco in te
stellen, wellicht de meeste andere leden ook niet, het is al
een heele toer, alle rapporten door te werken, en daarom zou
ik Burgemeester en Wethouders ook wel in overweging willen
geven, dit voorstel thans van de agenda af te voeren en ons,
op welke wijze dan ook, inlichtingen te verschaffen. Mochten
Burgemeester en Wethouders hiertoe bereid zijn, dan zal ik
mijn verder betoog achterwege kunnen laten, dus ik zal het
voorloopig hierbij laten, omdat ik vooraf wensch te vernemen
hoe dit voorstel door Burgemeester en Wethouders zal worden
ontvangen.
De Voorzitter. Het zij mij vergund even in het kort te
antwoorden op eenige opmerkingen van den heer Sijtsma,
die mij niet geheel gerechtvaardigd toeschijnen.
In de eerste plaats heeft de heer Sijtsma gezegd, dat hij
pas vier dagen te voren de Ingekomen Stukken heelt gekregen,
zoodat hij pas vier dagen te voren kon weten, dat zulk een
belangrijk onderwerp aan de orde zou worden gesteld. Ik
meen hem te mogen tegenwerpen, dat het Donderdag is geweest,
toen hij de stukken kreeg, het is nu weer Donderdag, dat is
dus niet vier dagen, maar een volle week en juist omdat het
een zaak van gewicht betrof, hebben wij toen reeds die stukken
aan de leden toegezonden.
Wat betreft den wensch, om al dergelijke zaken van te voren
in geheime zitting te behandelen, ik meen, dat dit lijnrecht
ingaat tegen ons gemeenterecht. Ik meen, dat de bedoeling
van onze wetgeving is, dat alle gewichtige zaken jn den
Gemeenteraad worden behandeld en bediscussieerd in het
openbaar. Wanneer het werkelijk gewoonte werd, alle gewichtige
zaken voor te bereiden in geheime zitting, zou dat, naar het
mij voorkomt, in strijd zijn met den geest van de Gemeentewet
en als Voorzitter zou ik mij daartegen dan ook verzetten. Ik geloof,
dat geheime zittingen alleen dienen voor personeele zaken,
waarvoor geheimhouding gewenscht is, of voor aankoopen en
dergelijke zaken, waarmede het publiek voorloopig niet noodig
heeft en waarvan de voorloopige geheimhouding in het belang
der gemeente wenschelijk moet worden geacht. In het algemeen
echter moeten alle voorstellen in het openbaar worden
behandeld.
Er is natuurlijk niets tegen om, wanneer de heeren zich
nog niet voldoende voorbereid achten, de behandeling van dit
punt aan te houden tot een latere vergadering, ofschoon er
wel haast bij de zaak is, maar de zaak moest aanhangig
worden gemaakt, en de manier, om dat te doen, is, haar te
plaatsen op de agenda voor een raadsvergadering. De Raad
kan wanneer hij meent niet voldoende te zijn ingelicht, de zaak
uitstellen en dan hebben de leden nog vier, drie of twee weken,
of één week den tijd, om zich nader op de hoogte te stellen.
In ieder geval meen ik, dat de wijze van behandeling, door
Burgemeester en Wethouders gevolgd, volkomen correct is
en in overeenstemming met den geest van de Gemeentewet.
Voorts wil ik nog antwoorden op de eerste opmerking,
waarbij de heer Sijtsma herinnerde aan de algemeene beschou
wingen bij de behandeling van de gemeentebegrooting en
zeide, dat de groote uitgaven niet altijd komen van den Raad,
maar van Burgemeester en Wethouders, en hij komt daarbij
terug op den aankoop van de huizen in de Lokhorststraat en
Pieterskerkgracht. Men vergete daarbij echter niet, dat in de
eerste plaats nog niet vaststaat, dat deze huizen ten onrechte
gekocht zijn, want zij kunnen nog zeer goed tot een ander
nuttig doel gebruikt worden en in de tweede plaats kan men
toch niet altijd vooruit weten, hoe een zaak loopen zal. Men
moet met de omstandigheden rekening houden en de heer
Sijtsma zou vreemd gekeken hebben, wanneer wij waren
gekomen met een plan tot uitbreiding van de Hoogere Burger
school, terwijl de huizen nog niet gekocht waren. Dan zou de
zaak veel duurder zijn geworden. De gang van zaken was
vooraf moeilijk te bepalen, maar dat is geheel iets anders, dan
dat men groote uitgaven doet, zonder zich daarvan rekenschap
te geven.
Na hetgeen de heer Sijtsma gezegd heeft, meen ik, dat er
leden zijn, die het op prijs zouden stellen, wanneer dit punt
werd aangehouden tot een volgende vergadering, opdat de
leden zich inmiddels nog nader van de zaak op de hoogte
kunnen stellen. Ik zal gaarne hieromtrent de opinie van de
heeren vernemen.
De heer Aalberse. M. d. Y. Ik zou een ander voorstel
willen doen namelijk, om dit onderwerp voorloopig van de
agenda af te voeren en wel op dezen grond. In de Memorie
van Antwoord van den Minister van Binnenlandsche Zaken
op Hoofdstuk V van de begrooting wordt een mededeeling
gedaan, die met betrekking tot deze zaak misschien niet van
belang ontbloot is. De Minister deelt daar het volgende mede:
»Een wetsontwerp, dat de oprichting (namelijk van Hoogere
Burgerscholen) van gemeentewege zal kunnen bevorderen,
heeft het departement bereids verlaten." Dat wil dus zeggen,
dat het ontwerp bij den Raad van State is, en dat het
vermoedelijk over een maand of twee zal worden ingediend
bij de Tweede Kamer. Wij weten niet, wat in dat ontwerp
zal staan, of het alleen subsidie zal geven voor den bouw van
nieuwe scholen, of wel, dat het ook subsidie zal geven voor
de verbouwing van reeds bestaande scholen. Daarom geloof ik,
ook met het oog op dit voorstel van Burgemeester en Wet
houders, dat het voorzichtig zal zijn, even af te wachten wat
in dat wetsontwerp zal staan, voor wij hieromtrent een besluit
nemen. Het uitstel zal niet van zoo heel langen duur zijn.
Wanneer het ontwerp nu bij den Raad van State is, dan is de
regel, wanneer het niet een al te groot wetsontwerp is, dat
het binnen twee maanden bij de Staten-Generaal aanhangig
is; dan weten wij dus, wat de strekking is, of het alleen
betreft nieuwbouw, en, wanneer er niets in staat over verbouw
van bestaande scholenof dat er dan misschien in zal kunnen
komen. In alle gevalle lijkt het mij niet voorzichtig, een
besluit te nemen, zonder te weten, wat dit wetsontwerp zal
bevatten. Wanneer er alleen maar was een vage toezegging
van den Minister, dat hij zou overwegen, of hij een dergelijk
ontwerp zou kunnen indienen, dan was het wat anders, maar
wij hebben hier de positieve mededeeling, dat het wetsontwerp
het departement reeds heeft verlaten.