152 DONDERDAG 13 OCTOBER 1910. dat Leiden de vergelijking met andere plaatsen wel kan door staan. Maar die vergelijking heb ik bij voorbaat ondervangen door te betoogen, dat niet alleen in Leiden, maar in het algemeen de plaats, die de politie zich in onze samenleving ziet aangewezen, te laag is. Het is brood noodig, dat er een algemeene verbetering in de financieele positie van de politie komt. Ter vergelijking hebt u ook verwezen naar het Noorden van ons land, wat ook al de aandacht van den heer Roem heeft getrokken. Welnu ik ben in Groningen geboren en ik heb altijd gemerkt, dat Groningers van geboorte voor die provincie een zekere voorliefde hebben, zoodat in 't bijzonder de stad Groningen voor hen is een kruitje-roer-mij-niet. Maar wat de loonen aangaat, tot mijn leedwezen moet ik zeggen, dat die daar heel wat lager zijn dan hier over 't algemeen. Daar staat echter tegenover, dat het leven in Groningen voor een groot deel ook heel wat goedkooper is dan hier, zoodat eene vergelijking met Groningen in dit opzicht niet opgaat. Doch al kon die vergelijking wel opgaan, dan nog handhaaf ik mijn amendement, omdat ik meen dat met een loon als ik voorstel, de agenten, die goed hun plicht doen en hun werk kennen, niet te hoog bezoldigd zijn. Het amendement van den heer Pera wordt hierop in stem ming gebracht en met 28 tegen 2 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heerenWildeboer, Sijtsma, Aalberse, Korevaar, van der Lip, Fokker, van Hamel, Kerstens, Meuleman, Timp, Bosch, van Hoeken, Driessen, Briët, Roem, Hoogenboom, de Boer, Bots, Vergouwen, van Tol, de Vries, Fockema Andreae, Carpentier Alting, Reimeringer, Corts, P. J. Mulder, Zwiers en A. Mulder. Vóór stemmen de heeren: Pera en van Gruting. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders kunnen het amendement van de heeren Sijtsma en Fokker niet overnemen. Wat zij als een fout meenden te moeten zien in het amendement van den heer Pera, kleeft h. i. ook voor de helft aan het amendement van de heeren Sijtsma en Fokker. De heer Fokker. M. d. V. Na de wijziging door Burge meester en Wethouders in alinea 6 aangebracht, nemen wij ons amendement terug. De Voorzitter. Aangezien het amendement is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik kan mij over het algemeen met deze voordracht wel vereenigen, maar meen, dat er ten aanzien van de onderscheiding van agenten in twee klassen eene inconsequentie begaan wordt. Nu ten aanzien van de inspecteurs en adjunct-inspecteurs het klassenverschil in eigenlijken zin wordt opgeheven, is er ook reden dit ook ten aanzien der agenten te doen vervallen, waar dezen toch, gelijk in de toelichting wordt vermeld, allen het zelfde werk doen. M. i. zou men beter doen slechts ééne klasse van agenten te behouden met geregelde opklimming in bezol diging, terwijl dan alleen de oudsten of besten een hoogeren titel zouden kunnen erlangen, desnoods met een toelage, op dezelfde wijze als dit thans is aangenomen voor de inspecteurs en adjunct-inspecteurs. De Voorzitter. Het is veel gemakkelijker zulk eene onder scheiding te geven in een klein corps als de inspecteurs vormen, dan in een corps van 86 agenten. Hierbij moet de opklimming meer automatisch geschieden. De heer Carpentier Alting. Tot aanbeveling van bet door mij in overweging gegeven denkbeeld wensch ik nog aan te voeren, dat door aanneming daarvan een grief zal worden weggenomen, die thans telkens geuit wordt, laatstelijk nog in een dezer dagen ontvangen adres van den politiebond nl. dat degenen die in een klasse het hoogste punt hebben be reikt, soms jaren moeten wachten alvorens eenige promotie te maken, welke alleen mogelijk is, indien in de hoogere klasse iemand sterft of ontslagen wordt. Naar ik meen is die grief gegrond en behooren wij naar een middel te zoeken om die weg te nemen. De Voorzitter. U overziet de gevolgen niet voor de toe komst. Wanneer men na iedere drie jaar eene verhooging krijgt, is het maximum eerder bereikt, en dat scheelt in de kosten, maar ook, en dat is het voornaamste, de belangen van den dienst eischen splitsing in twee klassen. Nu blijft er meer prikkel tot goede dienstvervulling, anders zou alles bij ancieniteit gaan. De regeling is eenigszins dezelfde als in het leger bij het onderscheid tusschen lsten en 2den luitenant. Ook daar dezelfde dienst, doch twee rangen. De beraadslaging wordt gesloten en de 6e alinea zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over de 7e alinea, luidende: »de agent 2e klasse geniet bij vaste aanstelling een aanvangs- wedde van 625 met drie verhoogingen, ieder van ƒ25, resp. na 3, 6 en 8 jaar dienst tot een maximum van ƒ700; zoolang hij nog niet vast is aangesteld, bedraagt zijn jaarwedde 550." De Voorzitter. Hierop is voorgesteld een amendement van den heer Pera, om de wedde door te laten loopen tot 750, doch dit hangt samen met het vorige amendement. Handhaaft de heer Pera dit amendement? De heer Pera. Jawel, mijnheer de Voorzitter. De heer Fokker. Ik kan wel iets gevoelen, om de wedde te doen doorloopen tot 725, maar niet tot 750, want dan komt men weer in conflict met de juist aangenomen salaris regeling van de agenten le klasse. De Voorzitter. Wanneer de wedde tot 725 klimt, dan wordt die gelijk met het begin traktement van de agenten le klasse. Nu is daartegen wel eenig bezwaar, omdat men zooveel hecht aan verhooging van traktement bij verhooging in rang. En wanneer men nu zegt, dat er wel agenten 2e klasse zijn, die niet zoo spoedig worden bevorderd tot agent le klasse, en dat men die dus wel eene verhooging mag geven, dan moet men ook wel weten, dat er bij bevordering tot een hoogeren rang, dan ook alleen sprake is van verhoo ging in rang, zoodat men weder niet dadelijk op hooger loon kan rekenen, want het aanvangstraktement van een agent le klasse is ook 725. Maar dat geval zal wel niet zooveel voorkomen, want juist onder de jongeren is het verloop het grootste. Verhooging van traktement na 12 jaar dienst in de 2e klasse zal wel niet dikwijls noodig zijn. De verhooging brengt overigens voor de gemeente slechts een directe uitgave mede van 50. Voor de toekomst zal het ook niet heel veel zijn. Ik spreek hier alleen voor mijzelf en niet namens Burgemeester en Wethouders. De Wethouders zijn natuurlijk volkomen vrij. De heer Fokker. M. d. V. Ik acht de mogelijkheid niet uitgesloten, dat ondanks hun langen diensttijd er zijn meen ik een paar agenten met reeds 14 dienstjaren sommigen niet bevorderd kunnen worden tot agent le klasse en daardoor hun leven lang moeten blijven rondloopen op hun maximum salaris. Nu ben ik niet zoo materialistisch als de heer Pera, die alleen om het geld en niet om den rang geeft; ik meen, dat de goede elementen in het corps wel degelijk prijsstelten op een rangsverhooging, desnoods zonder verhooging van traktement. Ik zou het ook wel gewenscht achten eene verhooging in uitzicht te stellen met het oog op de trage promotie, te eerder waar dit middel weinig kost, en daarom stel ik voor als amendement op het voorstel van Burgemeester en Wet houders oin na 12-jarigen dienst nog een verhooging te geven van 25, tot een maximum alzoo van 725. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Pera wordt in stemming gebracht en met algemeene stemmen op 1 na, die van den heer Pera, verworpen. De Voorzitter. Thans rest ons nog het voorstel van den heer Fokker om na de laatste verhooging in ons voorstel nog eene verhooging van 25 toe te kennen na 12-jarigeri dienst. Het amendement van den heer Fokker wordt in stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Sijtsma, Pera, Aalberse, Fokker, Timp, Bosch, van Hoeken, Roem, Bots, de Boer, Vergouwen, van Tol, van Gruting, Carpentier Alting, Reimeringer, P. J. Mulder, Zwiers en A. Mulder. Tegen stemmen de heeren: Wildeboer, Korevaar, van der Lip, van Hamel, Kerstens, Meuleman, Driessen, Briët, Hoogen boom, de Vries, Fockema Andreae en Corts. De 7e alinea wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De 8e, 9e en 10e alinea worden achtereenvolgens zonder be raadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 2 wordt hierop in zijn geheel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 3 tot en met 6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Artikel 7 moet nu nog worden aangevuld met een 3e lid luidende: »De agenten le klasse, die op het tijdstip van de vaststelling dezer verordening reeds als zoodanig zijn aangesteld, worden voor de berekening van de hun krachtens art. 2 dezer ver ordening toekomende verhoogingen geacht drie jaren langer als agent le klasse dienst te hebben gedaan, dan in werkelijk heid het geval was." De heer Bosch. M. d. V. Wanneer ik over dit artikel nog iets wilde zeggen, dan zou het zijn om u dank te betuigen voor deze regeling, die aan al mijn bezwaren tegen de salaris regeling der agenten le klasse tegemoetkomt. Artikel 7 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aan^ genomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 8