GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 115 IJfOEKOIEI STUKKEK. N°. 286. Leiden, 29 September 1910. De Commissie van Financiën heeft de eer II mede te deelen, dat zij tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente van een gedeelte der Sophiastraat, zonder eenige kosten voor de gemeente, geene bedenking heeft. Zij adviseert U derhalve overeenkomstig die voordracht (Ing. St. n°. 266) te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Comm. van Financiën. N°. 287. Leiden, 27 Sept. 1910. In de maand Mei van dit jaar bereikte u nevensgaand adres van de vverkliedenvereenigingen »Recht en Plicht" en »St. Antonius van Padua", waarbij voor de gemeente-werk lieden naast een algemeene loorisverhooging van ten minste 1.per week, de invoering van periodieke loonsverhoo- gingen wordt verzocht. Eenigen tijd later werd dit adres ge volgd door een, mede hierbij afgedrukt, van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden, dat behalve een adhaesiebetuiging aan het eerstgenoemde adres meer in het bijzonder het verzoek inhield, dat het minimum-weekloon voor de gemeente-werklieden zou worden bepaald op 10.vermeerderd met de verschuldigde pen sioensbijdrage, en dat het thans bestaande verschil in bezol diging van de vaklieden en van de niet-vaklieden zou worden opgeheven. De hoofdstrekking van beide verzoeken is dus, dat tot een belangrijke loonsverhooging worde overgegaan. Immers terwijl thans het weekloon, dat door den laagstbezoldigden stads werkman, na aftrek van de door hem verschuldigde pensioens bijdrage en zonder berekening van overuren, wordt genoten, bedraagt 8.53, zou dit minimum-weekloon, afgescheiden van de tevens gevraagde periodieke verhoogingen, bij inwilli ging van het verzoek van de vereenigingen Recht en Plicht" en »St. Antonius van Padua" stijgen tot 9 53 en bij inwil liging van het verzoek van de afdeeling Leiden van den Bond van Nederl. Gem. Werklieden zelfs tot ƒ10.De inwilliging van het eerste verzoek zou dus neerkomen, zooals uit een nader ingesteld onderzoek bleek, op een verhooging van het loon der stadswerklieden met 2 cent per uur en die van het tweede, op een verhooging van dat loon met niet minder dan 2| cent per uur. Wij behoeven wel niet te zeggen dat aan een zoo groote verhooging niet kan worden gedacht. En dit om twee redenen. In de eerste plaats omdat daar door van de gemeentekas op eenmaal een te groot offer zou worden geëischten in de tweede plaats, omdat een zoo groote verhoog ing niet alleen niet noodig, maar ook niet wenschelijk zou zijn. Men moet toch niet uit het oog verliezen, dat er een zeker verband behoort te bestaan tusschen de loonen, welke door de werklieden in dienst van de gemeente worden genoten en die, welke door de particuliere werkbazen aan hunne werklieden worden uitbetaald. De gemeente-werklieden hebben reeds nu veel op hun vakgenooten in particulieren dienst voor. Ging men nu bovendien nog hun geldelijk loon boven dat van de werklieden bij particuliere patroons ver- hoogen, dan zou daarvan een hoogst ongewenschte kunst matige opdrijving van de loonen in het algemeen het gevolg kunnen zijn. Dit neemt intusschen niet weg, dat wij met den Directeur van Gemeentewerken en de Commissie van fabricage een verhooging der loonen van de stadswerkliedenzij het dan ook een minder belangrijke dan door adressanten wordt ge vraagd, wel billijk achten. Want al is het nog slechts 372 jaar geleden, sinds bij Raadsbesluit van 28 Maart 1907 (zie ons voorstel opgenomen onder n°. 59 van de Ingek. Stukken van dat jaar) de laatste algemeene loonsverhooging van de stadswerklieden werd ingevoerd, zoo kan toch niet worden ontkend, dat de loonen in deze gemeente reeds weder lager zijn, dan die welke in de meeste andere groote gemeenten van ons land worden betaald. Plaatselijke omstandigheden kunnen daarop natuurlijk voor een deel van invloed zijn, maar dat mag toch nooit zoo ver gaan, dat in Leiden lagere loonen zouden mogen worden uitbetaald dan b. v. in Gouda, Delft, Vlaardingen of Schiedam het geval is. Overeenkomstig het advies van den Directeur van Gemeen tewerken, waarmede ook de Commissie van fabricage zich heeft vereenigd, stellen wij daarom ook weer thans voor omevenals in 1907, het uurloon van alle gemeentewerk lieden zonder onderscheid met 1 cent te verhoogen. Niet alleen zullen allen dan een billijke verhooging ontvangen, maar bovendien wordt op die wijze ook het verband tusschen de bezoldigingen van de verschillende groepen van werklieden onderling niet verbroken. Een jaarlij ksche uitgave van ƒ2880. zal van deze verhooging voor de gemeente het gevolg zijn. Ook zoo echter zou nog geen bevredigende regeling worden verkregen. Immers, wij erkennen het gaarne, de door adres santen uitgesproken wensch, dat ook aan de gemeentewerk lieden op gezette tijden een salarisverhooging worde toege kend. mag alleszins billijk worden geacht. Hel stelsel der periodieke verhoogingen is in den laatsten tijd in de verschil lende diensttakken meer en meer doorgedrongen en al is het ten aanzien van de gemeentewerklieden nog verre van algemeenzoo is het toch ook voor dezen reeds in verschil lende andere gemeenten ingevoerd. Er kan dan ook, meenen wijgeen reden zijn, waarom het ook hier niet tot de stads werklieden zou worden uitgebreid. De Commissie van fabricage stelt nu voor om de stads werklieden bij behoorlijke plichtsbetrachting en voldoende bekwaamheid telkens na 3 jaren dienst een verhooging toe te kennen van 0.50 per week. Het gevolg daarvan en van de voorgestelde verhooging van het uurloon zal dan zijn, dat ook de laagstbezoldigde werkman na een 9 jarigen diensttijd op een weekloon van 10.50 zal kunnen rekenen. De vraag kan nu echter rijzen of aan deze nieuwe regeling ook terugwerkende kracht behoort te worden toegekend, in dien zin namelijk, dat bv. aan stadswerklieden, die reeds 9 jaren of langer in dienst zijn, aanstonds de drie verhoogingen tegelijk zullen worden toegekend. Deed men dit, er zou op de gemeentekas een nog veel zwaardere druk worden gelegd, dan wanneer overeenkomstig het verzoek der werkliedenver- eenigingen dadelijk tot een verhooging van het weekloon met f 1.werd overgegaan De Commissie van fabricage wil daarom een middenweg inslaan. Zij wil in geen geval aan hen, die langeren tijd in dienst zijn, twee of meer ver hoogingen tegelijk toekennen, maar zij wil aan den anderen kant de billijkheid toch ook weer in zooverre betracht zien, als zij aan werklieden, die langer in dienst zijn, ook eerder de tweede en derde verhooging wil toekennen dan aan anderen. De regeling zou dan aldus worden, dat aan werklieden, in 1907 of later in dienst getreden, geregeld telkens na 3 jaren dienst op 1 Januari van het dienstjaar eene verhooging zou worden toegekend. Zij die in 1906 in dienst zijn getreden zouden op 1 Januari 1911 hun eerste, op 1 Januari 1913 hun tweede en op 1 Januari 1916 hun derde verhooging ont vangen; terwijl eindelijk zij die in 1905 of vroeger in dienst getreden zijn, op 1 Januari van de jaren 1911; 1913' en 1915 hun drie verhoogingen zouden ontvangen. Op deze wijze zou de nieuwe regeling geleidelijk voor alle werklieden worden ingevoerd, zonder het financieel evenwicht van de gemeentekas al te zeer te verstoren. Wordt nu eenerzijds tot de voorgestelde verhooging van het uurloon met 1 cent en anderzijds tot de invoering der drie periodieke verhoogingen, telkens na 3 jaren dienst, van ƒ0.50 per week overgegaan, dan zal de begrooting voor het volgend dienstjaar dientengevolge moeten worden verhoogd met 4-778. Die vermeerdering der uitgaven zal dan natuurlijk in latere jaren nog toenemen en zou in het ongunstigste geval in 1919 tot 9432.kunnen stijgen. Dit maximum zal echter uit den aard der zaak niet worden bereikt, omdat inmiddels oudere krachten door jongere zullen worden vervangen. Omtrent het derde verzoek van de afdeeling Leiden van den Nederlandschen Bond van Gemeentewerklieden kunnen wij kort zijn. Gelijkstelling van de loonen van de vaklieden en van de niet-vaklieden zou bij de eersten zeker weinig in stemming ontmoeten en zou ook ons in hooge mate onbillijk toeschijnen. Het is toch niét meer dan natuurlijk, dat meer waardige arbeid ook hooger wordt bezoldigd. Bovendien zou de gelijkstelling alleen te verkrijgen zijn door de lagere loo nen op te voeren tot de hoogere, waarvan al weder een niet onaanzienlijke vermeerdering van uitgaven het gevolg zou zijn. Trouwens de hierbedoelde gelijkstelling bestaat, voor zoover wij weten, nergens en zal ook niet licht ergens worden in gevoerd. Op grond van al het bovenstaande geven wij u dus in overweging te besluiten 1°. met ingang van 1 Januari a. s. het uurloon voor alle gemeente-werklieden te verhoogen met 1 cent; 2°. met ingang van 1 Januari a. s. voor de gemeentewerk lieden bij behoorlijke plichtsbetrachting en voldoende bekwaam heid in te voeren, drie periodieke loonsverhoogingen, telkens na 3 jaren dienst, van 0.50 per week, met dien verstande dat de verhoogingen eerst zullen ingaan op den len Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de drie dienstjaren tot vervulling kwamen en dat voor hen, die in 1906 in dienst kwamen, de verhoogingen zullen worden toegekend op 1 Ja nuari van de jaren 1911, 1913 en 1916, en voor hen die in 1905 of vroeger in dienst kwamen, op 1 Januari van de jaren 1911, '1913 en 1915; en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 8