128
den Burgemeester, of hij al twee rangen in stand kan hou
den, indien men hem de gelegenheid beneemt om aan den
hoogeren rang een hoogere bezoldiging te verbinden Formeel
is intusschen het standpunt van de heeren Bosch c. s. juister:
zij laten den Burgemeester de bevoegdheid een hoogeren rang
te scheppen, al onthouden zij hem ook de gelegenheid om
dien hoogeren rang hooger te bezoldigen. Maar de heeren
Sijtsma en Fokker willen den Burgemeester een bevoegdheid
ontnemen, die de Raad hem niet ontnemen kan en hem toch
weer, blijkens hun amendement op alin. 8 van art. 2, de ge
legenheid openen (maar waarom dan om aan een inspecteur
en één adj.-inspecteur een persoonlijke toelage te verleenen.
Uit nu schijnt ons geheel inconsequent. Daarbij, er zij nog
eens op gewezen, het behoud van den rang van le klasse is,
althans bij de adj.-inspecteurs, ook een maatregel van zuinig
heid. Immers wanneer men den Burgemeester de gelegenheid
beneemt om dien rang toe te kennen, dan zal het salaris
van de adj.-inspecteurs in het algemeen hooger moeten worden,
dan thans het geval is.
Om al deze redenen zal dan ook, naar wij meenen, tot de
aanneming van de amendementen van de heeren Sijtsma en
Fokker op art. 1 niet kunnen worden overgegaan.
Op de 3e alinea van art. 2 (wij merken hierbij op, dat de
heeren Sijtsma en Fokker abusievelijk van de alinea's 2, 3,
5 en 8 spreken; bedoeld zijn de alinea's 3, 4, 6 en 9), is
zoowel door de heeren Bosch c. s., als door de heeren Sijtsma
en Fokker een amendement ingediend. Beiden willen voor den
Inspecteur vijf verhoogingen, zoodat het maximum klimt tot
f 1700Onzerzijds bestaat daartegen geen bezwaar. Alleen
meenen wij, dat de termijnen van 3 jaren ongewijzigd be-
hooren te blijven. Er is geen enkele reden, waarom aan den
Inspecteur reeds na 1 jaar een verhooging zou moeten wor
den toegekend. Geleidelijke opklimming is ook hier gewenscht.
En van een zoogenaamd proefjaar kan hier geen sprake zijn.
Overeenkomstig het amendement van de heeren Bosch c. s.
wijzigen wij dus nader alin. 3 van art. 2 aldus, dat den in
specteur zullen worden toegekend vijf verhoogingen tot een
maximum van f HOO.
Bij het aanbrengen van deze wijziging werd echter uitge
gaan van de onderstelling, dat de Burgemeester bevoegd blijft
één Inspecteur le klasse op hoogere bezoldiging aan te stellen.
Bij den Burgemeester bestaat dan, in verband met deze ver
hooging, geen bezwaar dat die hoogere bezoldiging, overeen
komstig het voorstel van de heeren Sijtsma en Fokker, voor
den inspecteur en de adj.-inspecteurs le kl. zal worden terug
gebracht tot resp 1Ü0.en f 50.Geschiedt dit, dan zal
deze wijziging van de 3e alinea in 1911 aan de gemeente
niets meer kosten en in de toekomst f 200.per jaar meer.
Voor de adj.-inspecteurs stellen de heer Bosch c. s. een
verhooging van de aanvangswedde voor van 800tot
f 900.met vier in plaats van drie tweejaarlijksche ver
hoogingen, zoodat het maximum in plaats van tot f 950.
kan klimmen tot f 1100.—. In het voorstel Bosch c. s. vervalt
echter de geheele verhooging van de beide le klasse titu
larissen.
De heeren Sijtsma en Fokker willen beginnen met f850,
en twee dn'ejaarlijksche verhoogingen ieder van f 100.— toe
kennen, zoodat het maximum f 1050.wordt. Bij laatst
bedoeld amendement zouden wij ons in zoover kunnen aan
sluiten, als daarbij het aanvangssalaris wordt bepaald op
850.en het maximum op ƒ1050.Maar voor de toeken
ning der verhoogingen zouden wij aan de toekenning van
tweejaarlijksche verhoogingen van 50.willen vasthouden.
Alleen zal dan dus het aantal dier verhoogingen, als door de
heeren Bosch c. s. voorgesteld, van drie op vier moeten
worden gebracht.
Een hooger aanvangssalaris dan 850.meenen wij voor
de adj.-inspecteurs te moeten ontraden. De aard dezer be
trekking toch brengt meê, dat zij niet te hoog bezoldigd mag
worden. De jongelieden toch, die deze betrekking bekleeden,
zullen over het algemeen elders hun carrière moeten vinden.
Het geldt hier een overgangsbetrekking en het zou verkeerd
zijn hen, die deze betrekking bekleeden, door een te hooge
bezoldiging al te zeer te binden. En aan den anderen kant,
en dit is ons bezwaar tegen het voorstel SijtsmaFokker,
moet het maximum ook weer niet te spoedig worden bereikt,
omdat er dan geen prikkel zou blijven om met lust en ijver
werkzaam te zijn.
Op grond van een en ander wijzigen wij dus de 4e alinea
van art. 2 zoo, dat den adj.-inspecteurs zal worden toegekend
een aanvangswedde van f850.—, met vier tweejaarlijksche
verhoogingen tot een maximum van f1050.Dit zal voor
1911 een hoogere uitgave voor de geneente meebrengen van
ƒ100.en kan in de toekomst ƒ300.meer kosten.
Van de ten aanzien van de salarisregeling van de
agenten voorgestelde amendementen, heeft dat van den
heer Pera de verste strekking. Het is geheel ontleend aan
het u bekende adres van de Vereeniging van Bezoldigde agenten
van Politie »door Eendracht Saamgebracht". Wordt dit amen
dement aangenomen, dan zal het gevolg hiervan zijn, dat de
20 agenten 2e klasse, die nu le klasse zullen worden, behalve
de salarisverhooging van 25.a 50 en het uitzicht
op een eventueel latere salarisverhooging tot ƒ800.die zij
volgens ons voorstel reeds zouden krijgen, dadelijk nog eens
50.verhooging zouden krijgen en ook hun maximum nog
met 50.verhoogd zouden zien. Reeds dadelijk zou de
aanneming van dit amendement aan de gemeente ƒ1550
per jaar kosten en dit bedrag zou in de toekomst nog tot
ruim ƒ2000.— stijgen.
De beide groote fouten, welke dit amendement aankleven
zijn deze, dat zij aan de tegenwoordige agenten 2e klasse op
eenmaal een door niets gemotiveerde verhooging van 75.
a ƒ100.- zouden geven, terwijl de tegenwoordige agenten
3e klasse, voor wie toch de wijziging van de salarisregeling
in de eerste plaats noodig wordt geacht, daarvan weinig of
niet zouden profiteeren. Immers van de bovengenoemde som
van ƒ1550.— zou slechts 50.aan de tegenwoordige agenten
3e klasse ten deel vallen. Eigenaardig is dan ook, dat thans
op eenmaal voor de agenten 3e klasse, nieuwe 2e klasse, op
een 4e en 5e verhooging wordt aangedrongen, terwijl bij een
vroegere gelegenheid door dezelfde agentenvereeniging werd
gezegd, dat de agenten aan verhoogingen na zoo langen
diensttijd niets hadden, omdat zij vóór dien tijd toch reeds
tot een hoogere klasse waren bevorderd. De eenige reden
waarom thans de verhoogingen na 12 en 15 dienstjaren wel
gewenscht worden, kan dan ook slechts hierin gelegen zijn,
dat dientengevolge de aanvangswedde der le klasse nood
wendig met een even hoog bedrag zou moeten stijgen.
Intusschen, worden de tegenwoordige agenten der 2e klasse
door de' voorgestelde regeling genoegzaam gebaat, wij moeten
erkennen, dat de tegenwoordige agenten le klasse bij die
regeling eenigszins stiefmoederlijk zijn bedeeld. Immers in
hunne aanvangswedde is geen verandering gebracht; alleen
is hun na 9 jaren dienst nog een 3e verhooging van 25.
toegekend, met het gevolg dat slechts 2 van de 10 agenten
le klasse dadelijk eene verhooging zullen ontvangen. Dit is
dan ook waarschijnlijk de reden geweest waarom de heeren
Bosch c. s. en Sijtsma en Fokker hun amendementen op de
6e alinea van art. 2 hebben ingediend. De heeren Bosch c. s.
willen de agenten '1e klasse nog een vierde verhooging van
25.— geven tot een maximum van f825.en de heeren
Sijtsma en Fokker willen de aanvangswedde bepaald zien op
f150.waardoor dan met behoud van drie verhoogingen
het maximum eveneens tot ƒ825.stijgt.
Met het toekennen van de vierde verhooging volgens het
amendement Bosch c. s. kunnen wij ons wel vereenigen,
maar een dadelijke verbetering in de positie van de tegen
woordige agenten le klasse zouden wij liever langs anderen
weg willen bereiken, dan de heeren Sijtsma en Fokker aan
geven. Hun amendement zou toch ten gevolge hebben, dat
niet slechts de tegenwoordige agenten le klasse 25.
vooruitgaan, maar zou ook aan de tegenwoordige agenten
2e klasse nog eens zulk een verhooging geven, en wij hebben
reeds gezien, dat daarvoor geen enkele reden bestaat. Boven
dien zou daarvan ook een blijvende verhooging van de
salarieering van de agenten le klasse voor de toekomst het
gevolg zijn, hetgeen al evenmin noodig is. Wij zouden er
daarom de voorkeur aan geven, nog een overgangsbepaling
op te nemen, waarbij aan de agenten der le klasse, die op
het tijdstip van de vaststelling van de verordening als zoo
danig in functie zijn, een diensttijd als agent le klasse wordt
toegekend die 3 jaar langer is, dan zij in werkelijkheid als
zoodanig gediend hebben. Het gevolg daarvan zal dan zijn.
dat alle agenten der le klasse dadelijk een verhooging krijgen
van 25.Wij wijzigen dus de 6e alinea var art. 2 in dien zin,
dat aan de agenten le klasse vier driejaarlijksche verhoogingen
worden toegekend tot een maximum van f 825.—, terwijl wij
u voorstellen aan de overgangsbepaling van art. 7 nog een
3e lid toe te voegen, luidende:
»De agenten le klasse, die op het tijdstip van de vaststel
ling dezer verordening reeds als zoodanig zijn aangesteld,
worden voor de berekening van de hun krachtens art. 2
dezer verordening toekomende verhoogingen geacht drie jaren
langer als agent le klasse dienst te hebben gedaan, dan in
werkelijkheid het geval is.
Ten aanzien van de agenten der 2e klasse zij hier alleen
nog opgemerkt, dat hun reeds na 8 en niet na 9 jaar de
derde verhooging wordt toegekend, omdat de tweede verhoo
ging na 6 jaar dienst, hoewel 25.bedragende, toch slechts
een geldelijk voordeel van 9.40 voor de betrokken personen
medebrengt, omdat tengevolge dier verhooging de gemeente
lijke bijslag ten behoeve van hun pensioensbijdrage, ten be
drage van 15.60, komt te vervallen. Dientengevolge werd
het billijk geacht hun de derde verhooging iets vroeger toe
te kennen.
Dat wij u eindelijk nog ontraden op de amendementen van
de heeren Bosch c. s. en SijtsmaFokker, om de voorlaatste
alinea van art. 2 te doen vervallen, in te gaan, behoeft na