127
De kermis brengt en verhoogt de ellende in vele gezinnen.
De jeugd, door de kermis aangetrokken, loopt gevaar bedor
ven te worden door het zien van lichtzinnige en schandelijke
tooneelen.
De kermis brengt vele ongewenschte, slechte elementen in
de gemeente, die een gevaar opleveren voor de veiligheid.
De opbrengst der staangelden is een indirecte belasting, hoofd
zakelijk door de mindergegoeden opgebracht.
Een gedeelte der bevolking verlaat de gemeente gedurende
de kermisweek, om den last en de onaangename tooneelen
van de kermis te ontgaan; vele anderen die daartoe de mid
delen missen, zijn gedwongen tegen hun zin die last te dragen.
De kermis mist de sympathie van het grootste gedeelte der
bevolking.
Een volks «vermaak," dat de bevolking degradeert, mag,
vooral in dezen tijd waarin, meer dan vroeger, getracht wordt
het moreel peil der bevolking en den zedelijken ernst van het
volk te verhoogen, niet langer worden bestendigd. Het goedkoop
en gemakkelijk verkeer, het vereenigingsleven, geven gele
genheid tot veel nuttiger en degelijker ontspanning en
vermaak.
De gemeente is om al die redenen verplicht geen gelegenheid
meer te verschaffen tot het houden van een kermis, die on
nuttig en onnoodig is en vele schadelijke gevolgen heeft.
N°. 303. Leiden, 7 October 1910.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van Dr. B. M.
van Dalfsen, om eervol ontslag uit zijne betrekking van leeraar
in de wiskunde aan de Hoogere Burgerschool voor jongens
alhier, en van de daaromtrent ingewonnen adviezen van de
Commissie van Toezicht en van den Inspecteur van het Mid
delbaar Onderwijs, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede
te deelen, dat bij ons tegen de inwilliging van dat verzoek
geen bedenkingen bestaan.
Wij geven u derhalve in overweging aan Dr. B. M. van
Dalfsen, op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als leeraar
in de wiskunde aan de Hoogere Burgerschool voor jongens
en dat ontslag te doen ingaan op 1 December 1910.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 21 September 1910.
Onder terugzending van nevensgaand verzoekschrift van
Dr. B. M. van Dalfsen alhier, houdende verzoek om eervol
ontslag als leeraar in de Wiskunde aan de Hoogere Burger--
school voor Jongens alhier, hebben wij de eer u in overweging
te geven aan den Raad voor te stellen hem dit ontslag eervol
te verleenen tegen 1 December a. s.
De Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs,
P. Zeeman Gz., Voorzitter.
H. M. A. Coebergii, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
's Gravenhage, 29 September 1910.
In antwoord op nevensvermeld schrijven heb ik de eer Uw
College te berichten dat er mijnerzijds geen bezwaar tegen
bestaat, dat aan Dr. B. M. van Dalfsen, leeraar aan de Hoogere
burgerschool voor jongens in Uwe gemeente, op zijn verzoek
als zoodanig eervol ontslag worde verleend en zulks met
ingang van 1 December e. k.
Mitsdien veroorloof ik mij Uw College in overweging te
geven te bevorderen, dat op het verzoek gunstig worde
beschikt.
De Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs.
J. Campert.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 3 September 1910.
Edelachtbare Heeren
De ondergeteekende
Dr. B. M. van Dalfsen, leeraar in de Wiskunde aan de
Gem. Hoogere Burgerschool voor jongens, en tijdelijk leeraar
in de Wiskunde aan de Gem. Kweekschool voor onderwijzers
en onderwijzeressen, beide alhier, verzoekt, in verband met
zijne benoeming als leeraar aan de Rijks-Hoogere-Burgerschool
te den Helder, eervol ontslag uit beide genoemde betrekkingen,
en wel met 1 November of zoo dit met het oog op de ontstane
vacature wenschelijk mocht geacht worden tegen 1 December.
't Welk doende, enz.
Dr. B. M. v. Dalfsen.
N°. 304, Leiden, 7 October 1910.
In aansluiting aan ons voorstel, opgenomen onder N°. 288
der Ingek. Stukken, hebben wij de eer u mede te deelen, dat
de gemeente thans ook in de gelegenheid is om de onmid
dellijk aan het in dat voorstel genoemde perceeltje grenzende
huisjes aan de Langegracht en de Speksteeg aan te koopen.
Terwijl echter de aankoop van het perceeltje Sectie B. n°. 535
volstrekt noodzakelijk was om tot een behoorlijke inrichting
van de nieuwe kantoorlokalen te kunnen geraken, is de aan
koop van de vier huisjes, waarover de gemeente zich thans
ook de beschikking kan verzekeren, alleen hoogst raadzaam
te achten. Men zal dientengevolge over meer ruimte, en wat
vooral ook ter verkrijging van goed licht in verschillende
lokalen zeer wenschelijk is, over meer buitenmuren kunnen
beschikken. Daarbij, vroeger of later zou toch ook tot den
aankoop van deze huisjes moeten worden overgegaan en het
is daarom maar beter om van de gelegenheid gebruik te
maken nu deze zich aanbiedt. Door den aankoop zal een
behoorlijk afgerond complex- op den hoek van de Langegracht
en de Speksteeg worden verkregen.
De gevraagde koopsommen bedragen:
voor het perceeltje Sectie B no. 534, aan de Langegracht ƒ3450.—
no. 533, in de Speksteeg1700.
532, 1600.
531, »1500.
Te zamen 8250.
Deze koopsom, hoewel hoog, kan niet overmatig hoog worden
geacht. Met inbegrip van de kosten van overdracht zal het in
totaal benoodigde bedrag stijgen tot 8587.125.
Wij geven U mitsdien in overweging:
1°. te besluiten tot den aankoop van de huisjes aan de Lan
gegracht en in de Speksteeg, kad. bekend onder Sectie B.
Nis 534, 533, 532 en 531, voor de totaalsom van 8250.
2°. over te gaan tot de vaststelling van den hierbij over-
gelegden suppletoiren begrootingsstaat, groot met inbegrip van
de kosten van overdracht, f 8587.125;
3°. te besluiten tot aanvulling van het Uitbreidings- en
Vernieuwingsfonds der fabrieken van G. en E. met een be
drag van f 8588.— onder bepaling dat jaarlijks door die
fabrieken aan de gemeente zal worden betaald dezelfde inte
rest als de gemeente van het door haar geleende kapitaal
verschuldigd is en dat jaarlijks 5% zal worden bestemd tot
aflossing van schuld of kapitaalbelegging, te beginnen met
het jaar 1911.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 305. Leiden, 7 October 1910.
Onze voordracht tot herziening van de salaris-regeling van
de beambten van politie in deze gemeente, opgenomen onder
n°. 265 der Ingek. Stukken, heeft aanleiding gegeven tot de
indiening van verschillende amendementenwelke hiernevens
zijn afgedrukt. Overeenkomstig uw verzoek zullen wij hier
onder in het kort onze meening omtrent die verschillende
amendementen doen kennen.
In art. 1 wenschen de heeren Sijtsma en Fokker te zien
aangegeven, hoeveel beambten in ieder der rangen van in
specteur, adj.-inspecteur en hoofdagent aan den politiedienst
hier ter stede zullen zijn verbonden. Voorts wenschen zij de
2e alinea van het artikel te zien vervallen en daarmede dus
ook met het onderscheid in rangen bij de inspecteurs en de
adj.-inspecteurs geheel te zien gebroken.
Beide deze amendementen, inzonderheid het eerste, schijnen
ons volstrekt onaannemelijk. Het geldt hier toch de inwendige
organisatie van de politie, wier regeling geheel aan den
Burgemeester behoort te worden overgelaten. En nu is het
volkomen waar, dat de Raad, door de aangevraagde gelden
toe te staan of te weigeren, invloed op die organisatie kan
uitoefenen, maar dat is dan nog geheel wat anders, dan dat
de Raad aan den Burgemeester zijn taak zou uit handen
nemen. Meent de Burgemeester, dat in het belang van den
dienst in het aantal Inspecteurs, adj.-inspecteurs of hoofd
agenten verandering behoort te worden gebracht, dan moet
hij daar ook toe kunnen overgaan moet in ieder geval geen
voorafgaande wijziging van de verordening noodig zijn, al
vorens die verandering door hem kan worden aangebracht.
En evenzoo behoort de Raad niet te tornen aan de bevoegd
heid van den Burgemeester om, wanneer hij dat om redenen
van dienstbelang noodig acht, aan een inspecteur en aan
twee adj.-inspecteurs den titel van le klasse toe te kennen.
Trouwens, de Raad zou aan den Burgemeester deze be
voegdheid niet kunnen ontnemen, maar wij geven toe, dat hij
langs een omweg volkomen hetzelfde resultaat kan bereiken
wanneer hij, zooals ook de heeren Bosch c. s. wenschende
8e alinea van art. 2 doet vervallen. Immers, wat baat het