122 bethsziekenhuis te dezer stede, ten einde te komen tot een contract, waarbij de opname van armlastige patiënten voor rekening van de gemeente in dat ziekenhuis wordt geregeld" werd in onze handen gesteld ten fine van praeadvies. Hoewel nu dat praeadvies zich had kunnen bepalen tot de vraag zelf, of de door Dr. Meuleman gewenschte onderhande lingen met het Elisabethsgesticht zouden worden geopend, hebben wij toch gemeend in de voorbereiding van deze zaak nog iets verder te moeten gaan, waar wij immers ook zelf van het groote belang der door Dr. Meuleman noodig ge achte voorziening overtuigd waren. Te meer doet het ons dan ook leed, dat de reeds in deze door ons gedane stappen niet tot het gewenschte resultaat hebben geleid. Alvorens U nu evenwel den uitslag onzer bemoeiingen mede te deelen is het vóór alles noodig hier duidelijk te doen uitkomen, dat door Dr. Meuleman in de toelichting tot zijn voorstel van een onjuiste premisse wordt uitge gaan. »Het is intusschen", aldus heet het aan den aan vang zijner toelichting, »aan geen twijfel onderhevig, dat de gemeente werkelijk verplicht is de zorg voor verpleging van armlastige patiënten op zich te nemen." En ook in zijn verdere toelichting wordt nog bij herhaling op die wettelijke verplich ting een beroep gedaan. Nu was ons evenwel tot dusver van de hierbedoelde wettelijke verplichting niets bekend en ook na de indiening van het voorstel van den heer Meuleman hebben wij te vergeefs gezocht naar een wettelijke bepaling, waaruit die verplichting zou voortvloeien. Alsvorens dan ook die verplichting als zoodanig te aanvaarden, zouden wij den ge- achten voorsteller zeer verplicht zijn, indien hij ons zou kunnen aantoonen, op welke voorschriften zijn meening in deze gegrond is. Dit is daarom van zoo groot belang, omdat ons praeadvies op bet voorstel natuurlijk geheel anders zou moeten luiden, indien hier werkelijk van een wettelijke verplichting sprake kon zijn. Dan toch zouden er geen financieele bezwaren groot genoeg kunnen zijn om de gemeente te weerhouden de haar opgelegde verplichting na te komen. Thans echter staat de zaak geheel anders. Art. 20 der wet tot regeling van het Armbestuur zegt uitdrukkelijk, dat de ondersteuning der armen moet worden overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid. En art. 21 laat daarop volgen, dat geen burgerlijk bestuur onderstand mag verleenen aan armen, dan na zich, voor zooveel mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij dien niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen erlangen en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid. De gemeente kan dus onderstand verleenen, zij is er niet toe verplicht. Immers wanneer de diaconien zich van het ver strekken van geneeskundigen onderstand onthouden, dan kan men zeggen dat de door den wetgever gewilde volstrekte onvermijdelijkheid aanwezig is. Wij hebben hier dus alleen te doen met een wettelijke be voegdheid. Daarnaast staat dan echter, wij erkennen bet gaarne, een zedelijke verplichtingEn de gemeente Leiden heeft zich tot dusver van die zedelijke verplichting gekweten door met het Rijk een overeenkomst te sluiten betredende de verpleging der stads-zieke-armen in het academisch huis. Wordt nu door die overeenkomst op geheel afdoende wijze in de verpleging der zieke armen voorzien Neen, zeggen wij Dr. Meuleman na. Ook ons is meermalen gebleken, dat de zieken veelal eerder uit het ziekenhuis werden ontsla gen, dan voor hun volledig herstel wel gewenscht ware. Pogingen door ons bij curatoren aangewend om de Directie van het ziekenhuis te bewegen in deze een andere gedragslijn te volgen, mochten niet baten. De uiteenloopende belangen welke het academisch ziekenhuis, dat tevens een onderwijs inrichting is heeft te behartigen, maken het veelal onmogelijk zieken, die niet langer de eigenlijke ziekenhuis verpleging behoeven, maar voldoende hersteld zijn om, mits behoorlijk verzorgd, ook daarbuiten geheel te kunnen opknappen, langer in het ziekenhuis te houden. Zij worden naar huis gestuurd om door anderen te worden vervangen. Maar juist die ver zorging te huis laat dan veelal te wenschen over. Hoe nu in die leemte te voorzien? De gemeente zou, afge scheiden van haar contract met het Rijk. nog een stads ziekenhuis kunnen oprichten. Zij zou dus kunnen terugkeeren naar den ouden tijd, toen de gemeente ook haar eigen stedelijk nosocomium had. De heer Meuleman doet het denkbeeld aan de hand om het Ceaciliagasthuis tijdelijk, in afwachting van deri bouw van het nieuwe academisch ziekenhuis, voor dat doel in te richten. Maar noch bij het college van stadsge- neesheeren, noch bij de gezondheidscommissie, wier beider advios door ons werd ingewonnen, vindt dit denkbeeld instemmig. Beide zijn van meening, dat dit gebouw voor cholerahospitaal bestemd moet blijven Bovendien zouden hiervoor en ook voor de verschillende andere doeleinden waaraan het Caeciliagasthuis thans wordt dienstbaar ge maakt, weer andere localiteiten moeten worden gezocht. Eindelijk kan men ook zonder nauwkeurige raming veilig zeggen, dat het inrichten van het Caeciliagasthuis tot stedelijk ziekenhuis zeker belangrijk meer zou kosten, dan het door Dr. Meuleman geraamde bedrag van f 10.000En ook dan nog zou slechts een halve toestand worden verkregen, üm al deze redenen meeneri wij dan ook met Dr. Meuleman, dat in deze richting de oplossing niet moet worden gezocht. Moet dan tot de oprichting van een geheel nieuw ziekenhuis worden overgegaan? Noch door het college van stadsgenees- heeren noch door de gezondheidscommissie wordt er zelfs maar aan gedacht. En terecht meenen wij. Waar het geenszins onmogelijk is, dat na de voltooiing van het nieuwe academisch ziekenhuis zulk een stadsziekenhuis weer geheel overbodig zou worden, zou de oprichting daarvan thans in ieder geval praematuur zijn. Bovendien zou het schatten kosten en zoo hoog is de nood niet gestegen, dat die zouden geiecht- vaardigd zijn. Zoo blijft dan alleen de derde oplossing overhet sluiten van overeenkomsten met particuliere ziekeninnchtingen in deze gemeente. Het is dan ook langs dezen weg dat Dr. Meuleman in den nood wil voorzien. De heer Meuleman heeft het terrein reeds verkend. Het Hópital Wallori verklaarde geen vast aantal bedden te kun nen beschikbaar stellen. De gemeente kan echter over open plaatsen tegen het gewone tarief, d. i. tegen f 1 50 per dag beschikken. Het Diaconessenhuis was te klein om armlastige patiënten van de gemeente op te nemen. Alleen het St. Elisa- bethsgasthuis zou 25 bedden willen beschikbaar stellen tegen be taling van ƒ1.25 per bed per dag. Dat zou een jaarlijksche uit gave voor de gemeente meebrengen van ƒ11406.25. Én van daar het voorstel van den heer Meuleman om ons college uit te noodigen onderhandelingen met het St. Elisabethsgasthuis te openen. Toen nu bleek, dat èn het college van stadsgeneesheeren èn de gezondheidscommissie de oplossing van den heer Meuleman aannemelijk achten, al waren ook beide van oordeel dat door een beschikbaar stellen van 25 bedden nog op hoogst ontoereikende wijze in de bestaande behoefte zou worden voorzien, hebben wij gemeend, alvorens ons praeadvies uit te brengen, ons officieel met het bestuur van het St. Elisa bethsgasthuis in verbinding te moeten stellen. Immers alvo rens Uwe Vergadering op de door den heer Meuleman in zijn voorstel verstrekte gegevens een besluit zou kunnen nemen, behoorden die gegevens toch officieel vast te staan. Waar ons echter een prijs van f 1.25 per dag en per bed voor 25 bedden, mede in aanmerking nemende dat de ge meente aan het academisch ziekenhuis slechts 0.75 per dag per bed betaalt en dat de vergoeding toch ook zou verschul digd zijn voor bedden, waarover niet beschikt werd, rijkelijk hoog voorkwam, vroegen wij aan het Bestuur van het St. Elisabethsgesticht of het bereid zou zijn doorloopend 25 bed den voor de verpleging van armlastige zieken beschikbaar te stellen tegen een vergoeding van 1.per dag en per bed. Het Bestuur was tot de beschikbaarstelling bereid, maar ver langde een vergoeding van 1.50 per dag en per bed, met afzonderlijke berekening van de verstrekte verbandstoffen. Bovendien zou de overeenkomst voor ten minste 10 jaren moeten worden aangegaan. In plaats van minder eischte het gesticht dus meer dan de door Dr. Meuleman aangegeven vergoeding. Er moest dus blijkbaar een misverstand be staan. Wij vroegen daarom om opheldering van dat verschil en stelden tevens de vraag of het gesticht eventueel bereid zou kunnen worden gevonden om 35 bedden tegen ƒ1. per bed beschikbaar te stellen. Wèl zouden de kosten dan een goede 1000per jaar meer bedragen, maar voor dit be trekkelijk kleine verschil zouden dan ook het gansche jaar door 10 patiënten meer kunnen worden verpleegd. Itusschen aan laatstbedoeld verlangen kon het gesticht geen gevolg geven. Het zou onmogelijk 35 bedden kunnen beschik baar stellen en ook al kon het dit, dan nog zou het geen genoegen kunnen nemen met een vergoeding van 1.En het bestuur kon zich evenmin herinneren vroeger een vergoe ding van 1 25 voldoende te hebben geacht De heer Meule man, deswege nader geraadpleegd, erkende dat hier een mis verstand moest zijn. Maar verhooging van de verpleegkosten tot 1.50 per dag zou immers alleen maar ten gevolge heb ben. dat de jaarlijksche uitgaven voor de gemeente met 2281.25 zouden moeten worden verhoogd en dus zouden klimmen tot 13687.50. Hoe stond dus nu de zaak Het bestuur van het St. Elisa bethsgesticht had zich bereid verklaard voor den tijd van ten minste 10 jaren een overeenkomst met de gemeente aan te gaan, waarbij in het oude gedeelte van het gesticht door loopend 25 bedden voor de verpleging van zieke armen zou den worden beschikbaar gesteld tegen betaling van 1.50 per dag en per bed, benevens de kosten van geneesmiddelen, verbandstoffen, zeilen en windkussens, en met dien verstande dat wanneer over een of meer bedden niet mocht worden beschikt, daarvoor toch de vergoeding van 1.50 zou ver schuldigd zijn. Het komt ons voor dat op een dergelijke overeenkomst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 15