DONDERDAG 25
AUGUSTUS 1910.
125
missie vertrouwds blijkbaar zich zelf niet en daarom wilde
zij geene definitieve beslissing. Hebben wij echter eenmaal
vergunning gegeven, dan vind ik het verbazend moeielijk,
om die vergunning weder in te trekken; daardoor reikte
men dan zoo iemand het brevet uit, dat hij als gemeente
ambtenaar zijn plicht niet goed heeft gedaan, dat hij zich
teveel aan de bijbetrekking heeft gewijd. Daarom moeten wij
met het geven van dergelijke vergunningen voorzichtig zijn.
Wij zijn toch niet verplicht een ambtenaar te behouden,
wanneer hij eene andere betrekking wenscht. Wil hij eene
andere betrekking, dan moeten wij trachten in zijn plaats
een ander te krijgen. Het argument van den heer Roem,
dat het zoo goed zou zijn wanneer aan het hoofd van de
Gemeente-apotheek iemand staat die tevens in dienst van de
wetenschap is, komt mij ook van niet veel gewicht voor.
Een goed apotheker zonder meer kan daar het werk wel doen.
De heer Zwiers. In het algemeen ben ik tegen te groote
vrijgevigheid ten aanzien van gemeente-ambtenaren om door
bijbetrekkingen hun positie te verbeteren Het is nog iets
anders, wanneer dit geschieden kan buiten den tijd, dat zij
in dienst der gemeente zijn, maar zelfs dan is voor vele
categorieën van ambtenaren daartoe nog verlof noodig. Hier
wordt doorloopende vrijstelling voor den namiddag gevraagd,
en daarom was ik van den beginne af aan huiverig om dit
verlof te geven aan iemand, die daardoor feitelijk aan den
gemeentelijken dienst wordt onttrokken. Ik heb daarom het
schrijven van de commissie voor de Gemeente-apotheek met
de grootste aandacht gelezen. Ik heb uit dien brief echter niet
den waarborg geput, dat ik voor dit voorstel stemmende, niet
te kort zou doen aan het belang van de gemeente. Uit eiken
regel vari dien brief straalt dunkt mij door de vrees, dat beide
betrekkingen niet goed vereenigbaar zijn. Nu die commissie,
op wier deskundig advies wij hier zijn aangewezen, ons niet
ronduit kan verklaren, dat de twee betrekkingen goed ver
eenigbaar zijn, durf ik ook niet voor het toestaan van het
verlof stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Punt b van het voorstel van Burg. en Weth. wordt in
stemming gebracht en met 14 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: de Boer, Driessen, A. Mulder,
van Tol, Vergouwen, van Gruting, P. J. Mulder, Bots, Zwiers,
Sijtsma, Aalberse, van Hoeken, Timp en Bosch.
Vóór stemmen de heeren: H oogenboom, van der Eist, Roem,
Carpentier Alting, Eerstens, van der Lip, Pera, Korevaar, van
Hamel en Reimeringer.
XVIII. Voorstel van de heeren Bosch, Fokker, Corts en
van Gruting tot wijziging van de salarisregeling van den
Directeur van het Openbaar Slachthuis.
(Zie Ing. St. No. 248).
De heer Bosch. M. d. V. Het door Burgemeester en Wet
houders na overleg met de commissie van het openbaar
Slachthuis uitgebracht praeadvies op ons voorstel betreffende
eene andere salarisregeling van den Directeur van genoemde
instelling, heeft ons teleurgesteld en verbaasd. Wij zijn teleur
gesteld hierin, dat uit het praeadvies blijkt, dat er in't geheel
geen rekening is gehouden met het door de buitengewone
Slachthuiscommissie uitgebracht rapport.
Om dit duidelijk te maken moet ik even wijzen op de
omstandigheden die tot het indienen van ons voorstel aan
leiding gaven.
De buitengewone Slachthuiscommissie was bijna met haar
arbeid gereed, alleen moest in een laatste vergadering het
rapport worden vastgesteld om daarna aan den Raad te kun
nen worden overgelegd, de conclusiën waren echter, als met
algemeene stemmen aangenomen, ons allen bekend.
Toen kwam geheel onverwacht, en voor ons iets te vroeg,
of te laat (al naar het standpunt waarop men zich plaatst)
de ontslagaanvrage van Dr. de Jong als Directeur van het
Openbaar Slachthuis. Dit kwam daarom te vroeg, omdat het
geheele rapport was ingericht zóó, dat daarin door Directeur
en Slachthuiscommissie de gegevens zouden worden gevonden,
die aanleiding zouden geven tot het indienen van voorstellen
aan den Raad, tot verandering. Nu toch kon er van een
rustige overweging van de in het rapport voorgestelde wij
zigingen geen sprake zijn, maar moest terstond, al was het
dan maar in een enkel punt, zoodanige wijziging worden
aangebracht, dat duidelijk blijken zou dat de bestaande
usantiën niet alle, en niet zonder nader onderzoek zouden
worden gehandhaafd.
Toen kwam het ons het meest doeltreffend voor om deze
gedachte te belichamen in een voorstel tot verandering van
salaris van den Directeur, te meer omdat Leiden in dit
opzicht hooger stond dan andere met. Leiden overeenkomende
plaatsen.
Wij dienden daarop ons voorstel in, en sneden daardoor
de mogelijkheid af, dat er een oproeping kon geschieden en
een benoeming kon plaats hebben, waarbij de gedachte zou
worden gewekt dat alles bij het oude zou blijven.
Intusschen verscheen ons rapport en in verband daarmede
rekenden wij er op dat ons voorstel nauwkeurig zou zijn
overwogen en vergeleken met de in dat rapport genoemde
zaken. En nu is onze teleurstelling deze, dat daarvan niets
blijkt. Wij moeten veronderstellen dat noch Burgemeester en
Wethouders, noch de commissie van het Openbaar Slachthuis
tot heden tijd gevonden hebben deze zaak te bestudeeren.
Ik -zei echter ook dat de voorstellers door het praeadvies
waren verbaasd, en wel over de wijze waarop hun voorstel
wordt bestreden. Wordt in andere gevallen de vergelijking
van hoe men in andere met Leiden overeenkomende plaatsen
handelt, een afdoend argument geacht, en dit juist bij vast
stelling van salarissen bijna altijd gebruikt, thans wordt dit
argument gewoon overboord geworpen, niet, door zooals ver
wacht mocht worden, andere met Leiden gelijk te stellen
plaatsen er naast te stellen, waar het salaris hooger is, dit
konden de heeren blijkbaar niet maar door het als niet
ter zake dienende op zij te schuiven, omdat men alle zaken
op zichzelf moet beschouwen. En dan komt er een opsom
ming van wat de Directeur zijn moet en doen moet, alleen,
men vergeet er bij te zeggen dat de hier genoemde eischen
toch ook gesteld worden aan de andere door ons genoemde
slachthuizen, waar het salaris dan toch zooveel lager is.
Het ééne schijnbaar ter zake dienende argument dat de
Directeur te Nijmegen er een nevenbetrekking bij heeft a 1000,
wordt dezerzijds voldoende wederlegd door de opmerking dat
de Directeur te Leiden meerdere bijbetrekkingen had, waar
onder één a ƒ1500.
't Meest verbazingwekkende komt echter nog achteraan, daar
worden de salarissen van den Directeur van Endegeest ea
Rhijngeest en van den Directeur der lichtfabrieken in verge
lijking gebracht met het salaris, niet van Prof. de Jong, maar van
den toekomstigen Directeur van het Openbaar Slachthuis; ik
voor mij zou deze vergelijking niet gaarne maken, als minder
vleiend voor genoemde titularissen.
't Mag toch wel worden uitgesproken dat bedoelde heeren
een taak hebben die niet in vergelijking gebracht mag worden
met die, waaromtrent thans ons voorstel aanhangig is.
Mijnheer de Voorzitter. Wanneer Burgemeester en Wet
houders in overleg met de commissie van het Openbaar
Slachthuis gezegd hadden, dat zij zich met het voorstel niet
konden vereenigen, omdat zij liever den toekomstigen Directeur
zouden willen beperken in het bekleeden van nevenbetrek
kingen, en zij hem daardoor meer aan het Slachthuis wilden
verbinden, zoodat er een paar opzichters konden vervallen,
of, zooals te Dordrecht, de betrekking van adjunct kon
worden opgeheven, of welke vingerwijzing dan ook naast of
uit het rapport hen aanleiding mocht geven een anderen weg
tot bezuiniging voor te stellen, dan zou dat tot overeenstem
ming hebben kunnen leiden. Thans echter nu de commissie nog
op het oude standpunt staat van het alleen te weten, ver
getende dat thans de rollen tamelijk wel zijn omgekeerd, en de
buitengewone commissie veel meer weet, nu blijft ons niets
anders over dan ons voorstel nadrukkelijk te handhaven en
onzen mede-raadsleden te verzoeken dit voorstel wel te willen
steunen.
't Is de eerste bescheiden stap op den weg tot verbetering.
Geeft deze stap aanleiding dat door den nieuwen Directeur in
overleg met de commissie zulke verbeteringen en bezuini
gingen worden voorgesteld, als verder zijn aangegeven, ver
beteringen die ook meer zijn tegenwoordigheid op het Slacht
huis zullen vereischen, dan zullen wij de eersten zijn, die tot
verhooging van zijn salaris zullen medewerken.
De heer Aalberse. Nu wij een onderwerp behandelen op
het Openbaar Slachthuis betrekking hebbende, zou ik er prijs
op stellen een enkel woord van hulde te brengen aan de
Commissie ad hoc, van wie wij een zoo uitvoerig en door
werkt rapport dezer dagen hebben ontvangen. Het heeft mij
verwonderd, dat noch Burgemeester en Wethouders, noch
de Slachthuiscommissie in hun praeadvies aanleiding hebben
gevonden om in denzelfden geest een enkel woord te zeggen.
Dit ontslaat ons, Raadsleden, echter niet van de taak, om
thans den heeren, die met zulk een buitengewonen ijver hun
omvangrijke taak op een dergelijke wijze hebben volbracht,
den dank van den Raad te brengen, ik geloof, dat ook zij,
die volstrekt niet in alle opzichten de conclusiën, waartoe
de Commissie is gekomen, zullen onderschrijven, met mij
zullen instemmen, wanneer wij aan die Commissie een woord
van bijzonderen dank brengen en dan in het bijzonder nog
dat zullen de andere leden van de Commissie mij zeker niet
kwalijk nemen aan den Voorzitter dier Commissie, Dr.
Meulemari, aan wiens voortvarendheid en het goed in elkander
zetten van het werkplan, wij het te danken hebben, dat
niettegenstaande alle moeielijkheden en tegenspoeden, het
onderzoek toch tot een goed einde is gebracht. En vervolgens