124
DONDERDAG 25 AUGUSTUS 1910.
lijken werkkring had, wat wellicht van invloed is geweest op
de waarneming van zijne eigenlijke betrekking als Directeur
van het Slachthuis. Ik noem dit nu slechts als voorbeeld. De
heer de Graaf is nu eenmaal aangesteld als apotheker; bij
zijne benoeming wist hij welke werkzaamheden en welk salaris
aan die betrekking zijn verbonden. Ik heb gezien dat hij een
inkomen heeft van f 1700 met vrije woning, geschat op 425,
te zamen dus ongeveer f 2100. Nu komt hij er eene tweede
betrekking bij vragen, die heel wat van zijn tijd in beslag
zal nemen, zoodat hij in den regel na twee uur niet meer in
de apotheek zal werkzaam zijn. Dat is mij wat te sterk.
Bovendien, hebben wij de zekerheid dat hij ook tot 2 uur
als apotheker werkzaam zal zijn Dat moeten wij overlaten
aan den man zelf. Wanneer hij proeven wil gaan nemen in
de apotheek voor zich zelf. daarvan een soort laboratorium
wil maken, dan kunnen wij, noch Burgemeester en Wet
houders, dit beoordeelen. Ik vermoed ook wel, dat Bur
gemeester en Wethouders dit gevoeld hebben en dat zij
daarom al die voorwaarden hebben gesteld, teneinde te kunnen
zien hoe het op den duur gaat. Ik zou echter zeggen: laten
wij liever den man voor de keus stellen het lectoraat aan
te nemen of zijne betrekking als apotheker te behouden.
Wanneer althans op de vraag van den heer Pera geen bevre
digend antwoord wordt verkregen, zal ik ook tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen.
De heer van der Elst. Ik geloof niet dal dit voorstel
zoo ver strekkende gevolgen zal hebben als de heeren Bosch
en Sijtsma meenen. Het is voldoende te wijzen op de bepaling
sub. 3: »dat de toestemming ook tusschentijds kan worden
ingetrokken, zoodra blijkt, dat de dienst van de Gemeente
apotheek door de uitoefening van het lectoraat wordt geschaad."
Van misbruik kan dus geen sprake zijn. Wanneer de heer
de Graaff gaarne lector wil worden, dan is daar geloof ik
geen bezwaar tegende apotheek zal er niet onder lijden.
Zien Burgemeester en Wethouders dat aan de uitoefening
van die nevenbetrekking voor de apotheek wel bezwaren zijn
verbonden, dan moet de Raad de vergunning weder intrekken.
De heer Pera. Naar aanleiding van eene opmerking van
den heer Sijtsma nog een enkel woord. Toen jaren geleden
bij den Raad een voorstel werd ingediend om den Directeur
van het Slachthuis verlof te geven tot het uitoefenen van
particuliere practijk, heb ik dit voorstel met alle kracht be
streden, maar tegen mijn zin is toen die toestemming toch
verleend. Nu meen ik echter dat de betrekking van den
Directeur van het Openbaar Slachthuis en die van Gemeente
apotheker wat den aard en den omvang der werkzaamheden
betreft, zeer groot verschil oplevert. Terwijl de Directeur van
het Slachthuis het opzicht en toezicht heeft over een zeer
uitgebreide inrichting, is de werkkring van den Gemeente
apotheker zeer begrensd. De vergelijking tusschen beide ambte
naren gaat dus niet op. Ik zou den apotheker dus wel het
verlof willen verleenen, mits de vraag die ik in den aanvang
heb gedaan, of Burgemeester en Wethouders meenen dat hij
zonder hinder voor de apotheek het lectoraat op zich kan
nemen, toestemmend wordt beantwoord.
De heer van Hamel. Het antwoord aan den heer Pera kan
gegeven worden door te verwijzen naar het antwoord van de
Commissie voor de Gemeente-apotheek. Deze toch meent, dat
de belangen van de Gemeente-apotheek niet zullen worden
geschaad, mits de noodige waarborgen worden gesteld, die
dan ook door Burgemeester en Wethouders zijn geformuleerd.
Daarom ook stellen Burgemeester en Wethouders voor het
gevraagde verlof slechts voor den tijd van 1 jaar toe te ken
nen, terwijl zij tenslotte als voorwaarde stellen, dat de toe
stemming ook tusschentijds kan worden ingetrokken, zoodra
blijkt, dat de dienst van de Gemeente-apotheek door de
uitoefening van het lectoraat wordt geschaad. Ik zou dus zoo
zeggen, dat er alle waarborgen zijn, dat de belangen van de
Gemeente-apotheek niet zullen worden geschaad. Men heeft
het ten allen tijde in handen, het verlof in te trekken. Ik zou
er dus vóór zijn om het verlof te verleenen, anders zal wel
licht de heer de Graaff den dienst bij de Gemeente-apotheek
verlaten. Ik zie niet in waarom wij het geen jaar kunnen
probeeren. Blijkt het dat het niet gaat, dan kan het verlof
weder worden ingetrokken.
De heer Bosch. Het spijt mij dat ik niet bevredigd ben door
het gehoorde. De overweging dat wij ten allen tijde het verlof
weder kunnen intrekken, weegt bij mij niet zwaar. Wanneer
eenmaal de vergunning is gegeven, dan moet het wel de
spuigaten uitloopen, eer de Raad zegt: wij willen het niet
langer hebben. Wanneer slechts een klein deel zichtbaar was
van de gevolgen die uit deze beslissing kunnen voort
vloeien dan geloof ikdat de Raad zou zeggenlaten wij de
toestemming nu maar ineens weigeren. Die oplossing van het
bezwaar acht ik geheel denkbeeldig.
Wat betreft de meening, dat beide betrekkingen wel ver-
eenigbaar zijn, ik kan daarover niet oordeelen. Ik geloof dat
zeer weinig leden van den Raad een juist begrip hebben van
de werkzaamheden in eene apotheek en van de inbreuk die
daarop zal gemaakt worden door de nevenbetrekking van
lector; daaromtrent is geen licht verspreid. De commissie
voor de Gemeente-apotheek zegt: het kan wel, maar zij zegt
dit tamelijk schoorvoetend, niet royaal; na heel wat over
wegingen stelt de commissie voor, het verzoek toe te staan.
Het komt mij voor, dat de commissie niet eens zoo prettig
ten aanzien van het verzoek is gestemd.
Wat betreft het dreigement van den heer van Hamel, dat
de apotheker anders wel eens zou kunnen weggaan, ik ge
loof dat het beter is die overweging geheel uit het debat
weg te laten. De gemeente hangt gelukkig niet van een
ambtenaar af: zoo iemand kan altijd wel vervangen worden.
De heer van Hamel De heer Bosch doet het voorkomen
alsof ik zou hebben gedreigd met het ontslagnemen door den
Gemeente-apotheker, wanneer zijn verzoek niet werd toege
staan. Daartegen moet ik opkomen; ik heb alleen gezegd, dat
hij misschien zijne betrekking er wel aan zou geven. Dat is
heel wat anders dan met een ontslag dreigen. Ik weet ook niet of
hij zoo iets zou doen, want ik heb den heer de Graaff niet
gesproken en slechts eenmaal, maanden geleden, hem gezien.
Bij eene vorige gelegenheid heeft de heer Bosch, ten aanzien
van een ander voorstel ook van dreigement gesproken. Ik meen
dat men niet zulke groote woorden moet gebruiken.
De heer Roem. Ik heb zooeven hooren zeggen, dat men nooit
kan controleeren of de Gemeente-apotheker de apotheek ook
gebruikt als laboratorium ten dienste van zijne bijbetrekking.
Ik geloof dat zoo iemand hoog genoeg staat om in dat opzicht
niet te worden gecontroleerd. Ik geloof werkelijk, dat het is
in het belang van de gemeente, d. i. in het belang van hen
die uit de apotheek geneesmiddelen krijgen, dat er aan het
hoofd van de apotheek staat een man, die zich ook op weten
schappelijk gebied beweegt. Op grond daarvan zou ik wel
voor het verzoek willen stemmen.
De Voorzitter. Wat betreft de meening van den heer Bosch,
dat de commissie voor de Gemeente-apotheek, slechts schoor
voetend tot het toestaan van het verzoek heeft geadviseerd
daarop wensch ik te antwoorden dat het bezwaar van de
commissie slechts gold eene voortdurende vergunning; daar
tegen was de commissie absoluut gekant. De commissie wist
ook heel goed dat de heer de Graaff als assistent werkzaam
was; dat heeft ook niet gehinderd, maar de commissie maakte
zich bevreesd, dat uit den aard der zaak thans eene voort
durende en niet eene tijdelijke vergunning zou worden ver
leend. Dat bezwaar is echter opgeheven. Niet alleen dat de
Gemeente-apotheker telken jare zijne aanvraag tot het blijven
vervullen van het lectoraat moet indienen, maar ook tusschen
tijds kan het gevraagde verlof ingetrokken worden. Wanneer
men ziet hoe beslist de commissie voor de Gemeente-apotheek
tegen eene definitieve vergunning is, dan kan men wei zeker
zijn, dat wanneer het blijkt, dat beide betrekkingen niet goed
vereenigbaar blijken te zijn, zij wel onmiddellijk het voorstel
zal doen om na afloop van dit jaar de toestemming niet wederom
te verleenen of zelfs tusschentijds in te trekken. Ik geloof
dat men den brief van de commissie voor de Gemeente-apotheek
lezende, vrij gerust kan zijn dat, tengevolge van de te
verleenen vergunning, geene gevaren zijn te duchten.
De heer Roem. Tegenover de bewering dat er ambtenaren
zijn die eene nevenbetrekking hebben en daardoor hun plicht
als ambtenaar niet goed vervullen, zou ik willen stellen, dat
er ook ambtenaren zijn, die er eene nevenbetrekking bij
hebben, alles doen om het zoo te maken, dat op het ver
vullen van die bijbetrekking geen aanmerking kan worden
gemaakt.
De heer Sijtsma. M. d. V. Nog een enkel woord mijnerzijds.
Het laatste argument van den heer Roem had hij meen ik
gerust achterwege kunnen laten. Wanneer wij al niet be
vreesd behoeven te zijn dat iemand die eene bijbetrekking
er bij heeft, daarom zijn plicht als ambtenaar niet goed zal
verrichten, behoeven wij aan den anderen kant zeker ook
niet te veronderstellen, dat, omdat iemand een nevenbetrek
king vervult, hij juist daarom zijn plicht beter zal doen. Dat
is een argument dat geen hout snijdt. Ambtenaren die zulk
een prikkel noodig hebben deugen niet voor hun ambt.
Een enkel woord ook nog ten aanzien van hetgeen door
u, mijnheer de Voorzitter, is opgemerkt. U zegt, dat de com
missie voor de Gemeente-apotheek niet schoorvoetend tot
het verlof adviseerde, maar dat zij alleen was gekant tegen
een definitief verlof. Wanneer die commissie, die veel beter
dan de Raad en veel beter dan Burgemeester en Wethouders
kan oordeelen over de werkzaamheden in de apotheek, dacht,
dat het vervullen van de nevenbetrekking aan de apotheek
niet zou schaden, dan zou zij wel gezegd hebbenlaten wij
het verzoek maar zonder beperking toestaan. Maar de com-