120
DONDERDAG
28 JULI 1010.
voor deze zaak geïnteresseerd en zich hierdoor naar mijn
meening verdienstelijk gemaakt. Hij heeft den vinger op de
wondeplek gelegd en gezegd, dat er in de contröle nood
zakelijk eenige verandering moest komen. Vandaar de invoering
van het lossingsregister, waarover het thans gaat. Ik behoef
dat nieuwe instituut niet verder te verdedigen, omdat, voor
zoover ik mij herinner, geen der leden er bezwaar tegen
gemaakt heeft. Maar als men dat lossingsregister nuttig en
noodig acht, dan moet men het ook met alle consequenties
aanvaarden en ook den aparten ambtenaar, dien Commissarissen
daarvoor zeggen noodig te hebben, toestaan.
De heer Bosch heelt indertijd, toen dit voorstel voor de
eerste maal werd behandeld, gezegd: „laat men beginnen
met het lossingsregister aan te leggen en als dan naderhand
blijkt, dat daarvoor een nieuwe ambtenaar noodig is, dan is
het nog tijd genoeg om dien aan te stellen." Welnu, men
heeft aan dien wenk gevolg gegeven, het lossingsregister is
aangelegd en nu is duidelijk gebleken, dat die nieuwe amb
tenaar beslist noodig is, omdat de werkzaamheden nu van dien
aard zijn geworden, dat de gewone vacanties van het overige
personeel moeten vervallen. Ik had dan ook gedacht, dat
de heer Bosch thans zou verklaard hebben, dat het hem
goed deed, dat de wenk, dien hij indertijd had gegeven, was
opgevolgd en dat hij nu een warm voorstander van de benoeming
van dien nieuwen ambtenaar was geworden, maai' niets daarvan.
Had hij nu medegedeeld, dat hij een bezoek aan de Bank
had gebracht en daar de werkzaamheden nauwkeurig had op
genomen en dat hij op dien grond meende dat er aan een
nieuwen beambte geen behoefte bestond en dus tegen dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders bleef, dan zou dat
voor mij en zeker voor den geheelen Raad meer gewicht in
de schaal hebben gelegd, dan nu hij met een paar cijfers
uit een rekening of een verslag tracht aan te toonen, dat die
nieuwe ambtenaar eigenlijk niet noodig is.
De heer Bosch is begonnen met te zeggen, dat hij zich
niet aan het dreigement van Commissarissen van weg te
zullen gaan, als zij dien ambtenaar niet krijgen, stoort, de Raad
moet zich door dergelijke dreigementen niet laten influen-
ceeren. Daarmede ben ik het in het algemeen genomen wel
eens. Men moet den Raad niet willen dwingen en hem niet
een of ander ambtenaar als 't ware afpersen, maar het geldt
hier toch, zou ik zeggen, een bijzonder geval. Ik kan mij
tenminste best begrijpen, dat als Commissarissen dien amb
tenaar noodig achten en den Raad dien blijft weigeren, zij ten
slotte het bijltje er bij neerleggen, niet uit een zekere boosheid,
maar omdat zij dan niet, langer de verantwoordelijkheid
kunnen en willen dragen.
Ik herhaal, dat mij uit ervaring bekend is, dat de contróle
aan de Bank van Leening niet voldoende was en dat ik er
mij over verheug, dat Commissarissen deze zaak eens goed
onder de oogen hebben gezien. Het zou mij dan ook zeer
spijten, als dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
werd verworpen, want, ik ben er van overtuigd, dat de be
langen van de Bank daardoor zeer geschaad zouden worden.
De werkzaamheden van de andere beambten zijn van dien
aard, dat zij er geen extra werk meer bij kunnen hebben.
Dit is nu al voldoende gebleken. Wil men dus het lossings
register, dan dient men ook de daarvoor benoodigde werk
kracht toe te staan. Anders wordt het overige personeel
er de dupe van.
De heer Bosch. Wat de heer Corts heeft gezegd, had ik
reeds gelezen in een stuk, door Commissarissen aan den Raad
ingezonden. Zijn mededeelingen hebben misschien nut gehad
voor hen, die dat stuk niet hadden gelezen, maar mij waren
al die argumenten reeds bekend.
Alleen wat dat «wandelen" betreft, waarover de heer Corts
het eerst heeft gesproken, wil ik pertinent verklaren, dat ik
daarop met geen enkel woord en in geen enkelen vorm wil
terugkomen. Ik heb in Februari dat woord met opzet ge
kozen om niemand van het personeel lastig te zijn en nu
mag men het uitleggen, zooals men wil. Ik wist, dat het
gebeurde, dat er tijd voor andere dingen was, maar ik heb
niets anders willen noemen dan wandelen, omdat men in
kantoortijd als ambtenaar niet mag wandelen zonder toe
stemming van den Controleur en de Controleur niet mag
wandelen zonder toestemming van Commissarissen.
Ik heb dus expres een woord gekozen, waardoor niemand
lastig zou kunnen gevallen worden en ik zal hierin niets
veranderen.
Overigens heb ik ten aanzien van hetgeen de heer Corts
heeft gezegd, niets te wederleggen, want ik heb alle stukken in
aanmerking genomen.
Verder spijt het mij dat de heer van der Lip het zoo heeft
voorgesteld, alsof ik zou gezegd hebben, dat de aangevraagde
ambtenaar niet noodig is. ik heb met opzet mijn stuk op
schrift gesteld en steeds over de zaak gesproken in den verleden
tijd, behalve aan het slot. In mijn slot heb ik erkend, dat er
dit jaar eene belangrijke toeneming van het aantal lossingen
was, maar ik ben blijven stuiten, en dat heeft de heer van
der Lip totaal voorbij gezien, op de slechte toelichting, op de
onmogelijke wijze van voorstellen en op het gebrek aan cijfers
voor bet hoofdkantoor en kantoor A. De heer van der Lip
spreekt steeds over het lossingsregister en over den ambtenaar
die met het bijhouden daarvan zal worden belast. Maar wanneer
men een ambtenaar krijgt in staat om eiken Zaterdag op drie
kantoren aanteekening te houden van de lossing van 1200
panden, dan is zulk een ambtenaar wel ƒ5000 waard. Had
men nog gezegd, dat de ambtenaren op ieder kantoor een
lossingsregister zouden moeten bijhouden, en de nieuwe amb
tenaar ambulant zou zijn om in te springen waar het noodig
was, dan zou ik er iets van begrijpen, maar zooals het hier
voorgesteld wordt, is zijn taak onuitvoerbaar.
Ik zal mij ten slotte niet verzetten tegen de aanstelling
van dezen ambtenaar, vertrouwende dat aan hulpkantoor A
en het hoofdkantoor ook toeneming is van panden, maar ik
heb dit betoogd, dat men van 11. H. Commissarissen en
vooral van den Controleur had mogen verwachten een beter
doordachte uiteenzetting van de zaken zooals men die bedoelt.
Men had ons klaren wijn moeten schenken, wij moeten weten
hoe de zaak in elkander zit.
De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Burge-
gemeester en Wethouders zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
De Voorzitter. Hiermede zijn de aan de orde gestelde onder
werpen afgehandeld. Verlangt nu nog iemand het woord?
De heer Aalberse. M. d. V. Ik zou u nog gaarne een
vraag willen doen, waarop ik echter nu niet een dadelijk
antwoord verlang. Het is al heel lang geleden, dat de Raad eene
motie heeft aangenomen, waarbij de wenschelijkheid werd
uitgedrukt van een regeling der rechtspositie van de ge
meente-ambtenaren. Toen deze motie jarig was, heb ik er
aan herinnerd en den Voorzitter van den Raad gevraagd,
hoe het met die zaak stond. Ik kreeg toen ten antwoord,
dat men begon op te schieten. Wanneer ik mij nu niét vergis,
is de verjaardag van de motie weer aangebroken en zou ik
dus wederom aan Burgemeester en Wethouders willen vragen,
hoe het met de uitvoering er van staat.
En mocht het zoover zijn, dat een concept gereed is, zou
het dan niet wenschelijk zijn, om, vóór dat de zaak in den
Raad werd behandeld, eerst nog eens op de een of andere
wijze overleg te plegen met de vereeniging van ambtenaren.
Ik meen dat die zelfde weg ook in den Haag wordt gevolgd.
Waar nu eenmaal eene dergelijke vereeniging bestaat, geloot
ik ook dat het goed is, dat de ambtenaren op die manier
eenigszins in deze zaak gekend worden, en men weet. hoe zij
er over denken. Men komt anders later voor het geval te
staan, dat een maatregel in het belang van de ambtenaren
reeds in den Raad is aangenomen en eerst daarna blijkt, dat
de zaak eenigszins anders had kunnen geregeld worden,
indien men met de bezwaren, die bij de betrokken personen
bestonden, bekend was geweest.
De Voorzitter. Ik kan den heer Aalberse onmiddellijk
antwoorden.
Er is door Burgemeester en Wethouders een concept op
gemaakt en dat is reeds meer dan een jaar in handen van de
Commissie voor de huishoudelijke verordeningen. Als het
terugkomt, zullen Burgemeester en Wethouders verder zien en
zullen zij gaarne de adviezen, die de heer Aalberse gegeven
heeft, overwegen.
De heer Aalberse. Ik dank u wel, mijnheer de Voorzitter.
De heer Pera. De Voorzitter der Commissie voor de huis
houdelijke verordeningen is niet aanwezig en daarom zou ik
gaarne een woord over deze zaak willen zeggen.
Voorzoover ik weet is het onderwerp in quaestie in de
Commissie behandeld en afgehandeld en het rapport zou, denk
ik, reeds een halt jaar of een maand of negen kunnen zijn
uitgebracht, maar als het er nog niet is, is de herinnering
van den heer Aalberse een prikkel voor de Commissie om er
mede voor den dag te komen. Ik weet niet, waar het stuk zit.
Niemand verder het woord verlangende wordt de vergadering
hierop door den Voorzitter gesloten.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.