DONDERDAG 28 JULI 1910 119 Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming confor m het praeadvies besloten. XXII. Voorstel tot aanvulling van de verordening van 10 Februari 1910 (Gem.blad No. 4), betreffende de samenstelling en de bezoldiging van het personeel, verbonden aan het hoofd kantoor en aan de hulpkantoren van de Rank van Leening, te Leiden. (Zie Ing. St. No. 222). Re heer Bosch. M. d. V. Nu in N°. 222 der Ingekomen Stukken het adres van H. H. Commissarissen van de Stads bank van Leening van 15 April j. 1., welk adres in de Raads zitting van 28 April d. a. v. voor kennisgeving is aangenomen, opnieuw ter sprake wordt gebracht, meen ik, vóór het thans in behandeling komend voorstel te bespreken, ook even op bedoeld schrijven te moeten terugkomen, waarbij ik echter korter hoop te zijn dan H. H. Commissarissen. In het door mij op 10 Februari 1910 beweerde wordt een beschuldiging gezocht, en nog wel ongemotiveerd. Op het ongemotiveerde kom ik terug bij de behandeling van het voorstel zelf. Thans merk ik alleen op dat ik, wanneer ik had willen beschuldigen, ik de zaken zoo had moeten noemen dat de persoon die ik op het oog had terstond was te her kennen en dit juist wilde ik niet. Ik bepaalde mij daarom alleen tot het noemen van iets waartoe men verlof moet hebben tot wandelen. Ik heb alleen willen beweren, en ik houd het nog vol, dat er, behalve natuurlijk des Zaterdags en des Maandags, voor de ambtenaren genoeg tijd vrij kwam om er nog iets bij te doen. De ook op mij afgewentelde verantwoordelijkheid voor het niet benoemen van een voorgestelden ambtenaar heeft mij volstrekt niet gedrukt. Wel heb ik mij verbaasd over de gemakkelijkheid, waarmede deze heeren denken aan het nemen van ontslag. In het alge meen wil ik wel zeggen, dat het mij niet de juiste houding lijkt voor eene commissie, om wanneer niet de juist bedoelde Commissaris wordt benoemd, of een gedaan voorstel niet in alle deelen wordt ingewilligd, terstond ontslag te willen nemen. De commissies adviseeren, de Raad beslist en nimmer hoop ik mij bij het nemen eener beslissing te laten beinvloeden door ontslagneming van welke commissie dan ook. Thans komende tot het voorstel om den vroeger gevraagden ambtenaar alsnog aan te stellen, spijt het mij werkelijk te moeten zeggen, dat noch het voorstel zelf noch de door HH. Commissarissen verstrekte mededeelingen, mij de zaak helder hebben gemaakt. Gevraagd wordt een ambtenaar, in hoofdzaak belast met het bijhouden van het lossingsregister. Commissarissen zeggen er van: «duidelijk is het dat de preventieve werking van dit register eerst tot haar recht komt, wanneer elke los sing onmiddellijk wordt ingeboekt." Hoe is nu de toestand? Van de 91556 panden, welke in 1909 gelost zijn, werden er gelost aan het hoofdkantoor 26610, aan hulpkantoor A 29632 en aan hulpkantoor B 35314. Eeri bijgevoegd staatje leert, dat op hulpkantoor B van deze 35314 panden er 9911 gelost zijn op de eerste 21 Zaterdagen van 1909 of per Zaterdag gemiddeld 472 dit geeft voor de 52 Zaterdagen 24544 lossingen of plm. 70%, de overige 30 vallen dan op de overige 5 werkdagen. Naar deze zelfde verhouding zouden ons in hulpbank A Zaterdags gemiddeld 400 panden gelost worden en han het hoofdkantoor 330. Maar nu vraag ik toch hoe het mogelijk is, dan een ambte naar belast kan worden met het onmiddellijk aanteekening houden in het lossingsregister, post voor post vermeldende de hoofdsommen en interesten van ruim 1200 panden, welke op één Zaterdag, en dat nog wel in hoofdzaak des avonds, op drie verschillende kantoren worden gelost? Het komt mij onverklaarbaar voor, dat HH.Commissarissen hierbij geen nadere verklaring hebben gegeven, nog onverklaarbaarder dat de Secretaris, tevens Controleur, die dus de administratie moet hebben doordacht, bij het, neerschrijven niet heeft gevoeld dat hier iets hokt. Er is echter nog meer, mijnheer de Voorzitter. Volgens het staatje daar straks door mij bedoeld, werden in 1909 op hulp kantoor B des Zaterdags totaal gelost 24544 panden, de overige 10770 op de weekdagen, geeft per werkdag 40 naar dezelfde verhouding is dit voor hulpkantoor A 34 en voor het hoofd kantoor 30 per dag. De billijkheid vordert dat hierbij in aan merking komen de leeningen, wier aantal dat der lossingen slechts met een kleine fractie overtreft. Die leeningen ge schieden in hoofdzaak des Maandags, zoodat voor de tusschen Maandag en Zaterdag vallende dagen gemiddeld worden be handeld 80, 68, en 60 posten. Waarlijk men behoeft deze cijfers slechts te noemen, om overtuigd te zijn dat mijn be weren dat deze ambtenaar niet noodig was, volkomen was gemotiveerd. Zonder nadere toelichting zou ik dus moeten stemmen tegen de aanstelling van den thans opnieuw voorgestelden ambtenaar. Na dien tijd is er echter op hulpkantoor B. volgens het zelfde staatje straks door mij bedoeld, op de eerste 20 Zaterdagen van dit jaar een toename in het aantal lossingen bij verleden jaar vergeleken van 10 Komen H. H. Commissarissen nu met de cijfers van kantoor A en van het hoofdkantoor, waaruit ongeveer hetzelfde zou blijken, en wordt dan een arbeidsverdeeling voorgesteld, welke ik be grijpen kan, dan wil ik mijn houding wijzigen; thans is mij de onuitvoerbaarheid een bezwaar, en zou ik ook meer toe lichting nóodig hebben omtrent de beide andere kantoren. De heer Corts. Ik zal over het eerste gedeelte van de rede van den heer Bosch niet uitweiden. Ik wil alleen verklaren, dat als de persoon, op wien de heer Bosch het oog had, indertijd steeds wandelde, hij dat in zijn vrijen tijd deed. Het is ook aan andere menschen geoorloofd een straatje om te loopen. Wat de verdeeling der werkzaamheden aan de Bank van Leening aangaat, het is zeer moeielijk daarover een goed overzicht te geven. Om daarover een oordeel te kunnen vellen, zou men er een paar maanden in moeten zijn. Die werkzaam heden bestaan o. a. in het halen en laten halen van de panden, die afgelost zijn. Daaronder zijn groote voorwerpen als fietsen en naaimachines, die op den zolder geborgen zijn en, indien zij afgelost worden, naar beneden moeten gehaald worden. Jan en alleman komt daaraan te pas, tot den boekhouder en den kassier toe. Er is wel een knecht, maar die is niet altijd aanwezig. Verder wil ik er op wijzen, dat in de laatste 10 jaren het aantal beleeningen met 50 is toegenomen. Bedroeg het in '1901 nog 62973, in 1909 was het tot 92000 gestegen. Het personeel is in dien tijd niet uitgebreid, terwijl 10 ol 12 jaren geleden aan de Bank drie beambten meer in functie waren dan thans het geval is. Ook op de hulpkantoren nemen de beleeningen in den laatsten tijd toe, en het bijhouden van het op 1 April aangelegde •lossingsregister vordert niet onbelangrijke werkzaamheden. Men heeft het register zooals het thans wordt bijgehouden, aan gelegd met het oog op de betere controle voor de Commissarissen. Maar de preventieve werking van dit register zal eerst tot haar recht komen, wanneer elke lossing dadelijk wordt bij- geboekt. En met het tegenwoordige personeel kan dit niet goed geschieden. Wat de verdeeling van werkzaamheden aan de Bank betreft deze is bij uitstek moeilijk als gevolg van de omstandigheid, dat. op Zaterdagen en Maandagen veel meer beleeningen en lossingen plaats hebben dan op andere dagen, zoodat door den aard van het bedrijf zelf, de werkzaamheden zeer onevenredig zijn verdeeld. Door de weigering van den Raad om een nieuwen ambtenaar aan te stelllen heelt de Controleur zelfs aan Commissarissen moeten voorstellen om de zomerverloven van de ambtenaren in te trekken. Juist met het oog op den drukken tijd zou vermeerdering van personeel met een ambtenaar zeer noodzakelijk zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik zal hiermede eindigen. Een juist beeld te geven van den toestand is zeer moeilijk. Wanneer de Raad vertrouwen stelt in Commissarissen, dan zal hij ook den aangevraagden ambtenaar gevenhet is toch niet voor ons genoegen, of om den ambtenaren een gemakkelijk leven te doen leiden, dat men een nieuwen ambtenaar vraagt. En waar men in Februari met algemeene stemmen eene ver hooging van de salarissen van de beambten van de Bank heelt toegestaan, daar zou ik het vreemd en inconsequent vinden, wanneer men dezen ambtenaar weigerde. Immers door de goedkeuring van de verhooging van de salarissen is toen ge bleken, dat de Raad tevreden was met de werkzaamheden van de ambtenaren; anders hadden zij geen hooger salaris gekregen Verder heb ik er niets aan toe te voegen, dan op te merken, dat de aangevraagde ambtenaar niet alleen werkzaam zal zijn aan de hoofdbank, maar ook aan de bijbanken, om zoooveel mogelijk den gang van zaken te bevorderen. Dank u, mijnheer de Voorzitter. De heer van der Lip. Ik zou ook nog wel een enkel woord willen zeggen tot aanbeveling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, ik doe dit voornamelijk in mijne hoedanigheid van oud Commissaris van de Bank van Leening. Ik weet nog heel goed, dat ik het steeds een van de schaduwzijden van die betrekking gevonden heb, dat de contróle van Commissarissen op den gang van zaken nogal wat te wenschen overliet. Nu zal men moeten toegeven, dat, willen Commissarissen hun plicht goed doen en, ik zou haast zeggen, met opgewektheid hun betrekking vervullen, zij in de eerste plaats een behoorlijke controle moeten hebben. Dat is een eerste vereischte. Ik weet niet, of al de heeren weieens aan de Bank zijn ge weest ik bedoel natuurlijk als leden van den Raad maar als men daar al die lokalen doorgaat met die tallooze panden, dan ziet men dadelijk, dat er goede controle moet wezen, omdat de boel anders gewoon in de war loopt. Nu heelt een der nieuwe Commissarissen zich bijzonder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 7