118 DONDERDAG 28 JULI 1910. Vijf jaren geleden is in dezen Raad een voorstel van den heer Witmans, gelijkluidend met het thans ingediend verzoek schrift, met 20 tegen 8 stemmen verworpen en nu komt het mij voor, vooral omdat sedert dien de salarissen der onder wijzers niet onbelangrijk zijn verhoogd, dat er geen reden is de Schoolcommissie zegt dat terecht en Burgemeester en Wethouders beamen het op dat votum van 1905 terug te komen en op het denkbeeld van den heer Sijtsma in te gaan. De heer Pera. Ik wil het even uitspreken, dat ik het met den heer Sijtsma niet eens ben, waar hij zegt, dat de ge huwde en de ongehuwde onderwijzers gelijke salarissen moeten hebben. Ik acht het niet verkeerd, dat bijzondere steun wordt verleend aan hem, die de zorgen van het huwelijksleven op zich neemt. Wat de verhooging van de tegemoetkoming tot ƒ100 aan gaat, daarvoor heb ik wel eenige sympathie, en het voorstel van den heer Sijtsma zou ook mijn stem krijgen, ware het niet, dat ik dit oogenblik voor het doen van het ingekomen verzoek niet gunstig acht. Eigenlijk wordt dat verzoek ontijdig gedaan en ware het veel beter geweest, indien de onder wijzers daarmede eenigen tijd hadden gewacht, totdat de roerende zee tot kalmte was gekomen en wij wisten, wat wij aan onze onderwijzers hadden. Er is nog zooveel te lezen en er worden nog zulke klanken gehoord, dat het onder deze omstandigheden niet gemakkelijk is tot de gevraagde verhooging mede te werken. Ik heb niet de gelegenheid gehad de zaak in de School commissie mede te bespreken, maar dat neemt niet weg, dat er redenen genoeg zijn om voorloopig niet met het voor stel van den heer Sijtsma mede te gaan. Zijn de bezwaren en de bedenkingen, die tegen tal van onderwijzers op dit oogenblik bestaan, weggenomen, is er in hen meer vertrouwen gewekt, dan zal het gemakkelijker zijn om hetgeen de heer Sijtsma voorstelt tot stand te brengen, te meer omdat de wenschelijkheid om in die richting te sturen niet geheel valt te ontkennen. De heer Sijtsma. Ik ben het geheel met den Wethouder eens, dat tegemoetkoming niet hetzelfde is als vergoeding, ik heb dit ook nooit vooropgezet, want dan zou een onder wijzer die ƒ200 verwoont, ook ƒ200 moeten ontvangen. Over de door mij gemaakte en m.i. niet te wraken vergelijking is hij echter heengeloopen. Hij neemt nu alleen Rotterdam en zegt triumfantelijk: daar geeft men maar ƒ100 en dat is een groote plaats. Is dan 75 voor Leiden niet genoeg? Wil hij zoo vergelijken, dan moet hij echter niet met die eene plaats op houden, maar ook andere plaatsen, die veel kleiner zijn dan Leiden, zooals b. v. Bloemendaal waar men ƒ150 en Beets waar men 100 tegemoetkoming geeft, noemen. Maar dan draagt hij koren aan op mijn molen. Het verheugde mij dat de heer Pera sympathie gevoelde voor mijn denkbeeld; ik dacht zoo: als practisch man zal hij nu ook wel met mij medegaan. Maar neen, nu zegt hij: wij moeten eerst eens weten wat wij aan onze onderwijzers hebben de beroering die in de onderwijzerswereld heeft plaats gehad moet eerst wat tot bedaring komen. Ik meen echter dat wij heel goed kunnen weten, wat wij in Leiden aan de onderwijzers hebben, wanneer wij slechts maar eens het oor te luisteren leggen naar hetgeen er op de schoolwandelingen wordt gezongen. Dan hooi t men eiken morgen de kinderen vaderlandsche liederen zingen, en de openbare onderwijzer die hun deze liederen heeft geleerd en met hen mede zingt. Daaruit blijkt wel dat er in Leiden onder de openbare onderwijzers niet zulk een onvaderlandslievende geest heerscht als waarop de heer Pera zinspeelt. De heer Pera moet nu niet zeggen: als zij goed oppassen, krijgen zij over eenigen tijd die meerdere tegemoet koming. Iedereen die sympathie gevoelt voor mijn voorstel, kan geloof ik wel dadelijk er voor stemmen, zonder zich door zulke overwegingen te laten terughouden, als dit lid schijnt te willen doen. De heer Fokker. Een enkel woord slechts aan het adres van den heer Pera, die het debat over deze zaak zoo vertroebeld heeft. Wanneer wij nu hier eene tegemoetkoming van ƒ100 billijk vinden, wat heeft het er dan mede te maken, of enkele menschen zich over het Openbaar Onderwijs ongerust maken. De heer Pera zal toch niet denken dat de leden van den Raad zich door het gerommel of de beroering zooals hij dat noemde, zullen laten influenceeren, wanneer zij meenen dat de toeken ning van ƒ100 rechtvaardig is. Wanneer een onderwijzer zijn plicht niet doet dan moet hij ontslagen worden, maar wan neer hij zijn plicht wel doet, dan moet hij ook eene behoorlijke bezoldiging hebben in welken vorm men die ook geve. En wan neer zij een behoorlijke vergoeding voor woning moeten hebben, dan moet men hun die ook geven. Dan moet men niet gaan zeggen: wij zullen die niet geven, zoolang wij niet zeker zijn van den geest die onder de onderwijzers heerscht. Dat vind ik een argument dat naar niets lijkt. De geachte Wethouder heeft de gemeente Rotterdam aan gehaald, die 190 geeft, hoewel het een zooveel grootere stad is. Dat bewijst echter niets tegen de wenschelijkheid om hier in Leiden de tegemoetkoming ook op ƒ100 te brengenwan neer in Rotterdam te weinig wordt gegeven, is dit nog geen reden om in Leiden dit slechte voorbeeld te volgen. Laat de Wethouder nu liever zien naar de andere cijfers, die hij in het adres kan vinden, en laat hij zich spiegelen aan de gemeen ten die genoeg geven. De heer Pera. De heer Sijtsma zegt, dat ik beweerd heb, dat de heeren onderwijzers maar zoet moeten zijn. Dat is een redeneering, die men het best doet buiten beschouwing te latenmen kan per slot van rekerdng zeggen wat men wil, als de goede logica op zijde gezet wordt. De heer Fokker begrijpt niet, dat ik op dit oogenblik voor de verhooging der tegemoetkoming niet zooveel sympathie gevoel, dat ik met het voorstel van den heer Sijtsma kan meegaan. Hieruit blijkt naar ik meen, dat hem de algemeene toestand niet duidelijk is. Wat er thans nog in de gemoederen van sommige onderwijzers huist, weten wij niet, maar dat het er allesbehalve pluis is hebben wij b.v. kunnen lezen uit het verslag van de arrondissements-vergadering, die hier is gehouden. Indien blijkt, dat men algemeen nog de traditiën is toege daan, waarop de openbare school is gebouwd, dan zal dat bij iederen goeden Raad sympathie vinden en vertrouwen wekken; maar dat in elk geval thans nog zeer velen zich afvragen, welke de toestanden zijn, kan iedereen, die op het gebied van het onderwijs bekend is, constateeren. Ik blijf er bij, dat ik het op dit oogenblik niet gevvenscht acht in het voorstel van den heer Sijtsma te treden. Wat later kan geschieden, zal de tijd leeren. Men spreekt van te weinig of te veel geven. Het is niet uit te maken, of hetgeen men geeft te veel of te weinig is en in dat opzicht heeft de Wethouder van Onderwijs een zeer juiste uitlegging en verklaring gegeven. Wat is te weinig en wat is te veel? Het is natuurlijk, dat de heeren wien het aangaat, liefst zooveel mogelijk hebben. Dat zou met ieder onzer ook het geval zijn; maar ik meen, dat er voor ons, die met de financiën der gemeente hebben rekening te houden, alle reden is thans het bestaande bedrag te handhaven, temeer nu in den laatsten tijd de salarissen nog verhoogd zijn. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik meen te mogen constateeren, dat, indien mijn voorstel eventueel zal worden verworpen, andere leden zich niet om dezelfde reden er tegen zullen ver zetten als waarom de heer Pera het wil verwerpen, n.l. omdat hij den geest der onderwijzers niet vertrouwt. De heer Pera gevoelt wel sympathie voor mijn voorstel, maar hij zal er tegen stemmen, omdat het nog rommelt in de onderwijzerskringen. De heer Pera begrijpt mijn logica niet, maar daarin zit nu een logica, die ik niet snap. Met gerustheid en volle overtuiging beveel ik mijn voorstel bij mijne medeleden aan. De heer Fokker. Mag ik aan den Wethouder van Onderwijs vragen, of hij den heer Pera ook officieel kan geruststellen omtrent den geest der openbare onderwijzers in de gemeente Dat influenceert dan wellicht nog op zijn stem. De heer van Hamel. Ik meen, dat het vrijwel algemeen bekend is, hoe de onderwijzers hier ter stede denken, zoodat het niet noodig is in dit opzicht den heer Pera gerust te stellen. Ik wensch alleen nog te constateeren, dat de heer Sijtsma misschien meer kans heeft om zijn voorstel aangenomen te zien, als er meerdere leden, die vroeger tegen een verhooging der tegemoetkoming waren, zooals de heer Fokker in 1905, van een andere opinie zijn geworden. De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van den heer Sijtsma in stemming gebracht met '18 tegen 5 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Timp, Driessen, van Hoeken, Vergouwen, van Tol, Bosch, Briët, Roem, P. J. Mulder, Carpentier Alting, Reimeringer, van Hamel, Eerstens, Pera, Corts, van der Lip, Korevaar en de Vries. Vóór stemmen de heeren: de Boer, Fokker, Sijtsma, Zwiers en Aalberse. (De heer van Gruting had inmiddels de vergadering verlaten). Zonder hoofdelijke stemming wordt hierop conform het praeadvies van Burg. en Weth. besloten. XXI. Verzoek van de atd. Leiden en omstreken- van de Hollandsche maatschappij van Landbouw om toekenning van een subsidie in de kosten van een eventueel te ho den land bouw tentoo n stel 1 i n g. (Zie Ing. St. No. 212).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 6