DONDERDAG 30 JUNI 1910. 103 moeten in verhouding staan tot de vereischte bekwaamheid, en waar Dr. Oort een gewichtige positie in Rhijngeest inneemt, en naar ik meen aan de te stellen eischen voldoet, vind ik zijn salaris aan den lagen kant. De opmerking van den heer Briët, dat er geen jeugdige personen moeten worden aange steld, is juist; het moet iemand zijn die zijn kennis vermeer derd heeft door studie en ervaring. Daarom gaat de vergelijking van den heer Roem met den jeugdigen advocaat niet op. Dat menschen met een verleden en met bekwaamheid een goed inkomen krijgen, is niet meer dan billijk. Wat meerder verhooging zou bij mij instemming kunnen vinden, doch waar zij door den geneesheer niet gevraagd wordt, is er geen reden haar thans voor te stellen. Art. 2 wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 3 en 4 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De geheele verordening wordt hierop in stemming gebracht en aangenomen met 25 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Bosch, Roem, Carpentier Alting, Fokker, Zwiers, P. J. Mulder, van Gruting, de Boer, Timp, Hoogen- boom, Corts, Wildeboer, Bots, Vergouwen, Driessen, Meuleman, de Vries, Reimeringer, Aalberse, Kerstens, Korevaar, van der Lip, Fockema Andreae, Sijtsma en van der Eist. Tegen stemmen de heeren: Pera en Briët. (De heer van Hamel had bij deze stemming tijdelijk de vergadering verlaten) Aan de orde is thans punt b«Verordening, houdende wijziging van de verordening van 23 October 1902, houdende huishoudelijk reglement voor het krankzinnigengesticht «Endegeest" en het sanatorium voor zenuwlijders «Rhijngeest"." De artt. 1 en 2 van deze verordening en vervolgens de geheele verordening worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Punt c: «Voorstel tot toekenning van een personeele toelage aan den geneesheer van het sanatorium «Rhijngeest", wordt eveneens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Verordening, regelende het onderwijs in de gymnastiek aan het gymnasium, de middelbare scholen, de kweekschool en de openbare lagere scholen te Leiden. (Zie Ing. St. No. 159). De Voorzitter. Vraagt een van de heeren het woord voor het houden van algemeene beschouwingen De heer Roem. M. d. V. Ik wil het Dagelijksch Bestuur danken voor hetgeen het gedaan heeft naar aanleiding van wat ik in een vorige vergadering heb gezegd, verleden jaar meen ik, zoodat nu ook gymnastiekonderwijs zal worden gegeven aan meisjes op het gymnasium en aan de H. B. S. voor Jongens. Art. 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2, luidende: «De leeraren zijn verplicht 30 uren per week les te geven, welk aantal bij gebleken behoefte kan vermeerderd worden met tijdelijke uren tot een maximum van 6. De leeraressen zijn verplicht 25 uren per week les te geven, welk aantal bij gebleken behoefte kan vermeerderd worden met tijdelijke uren tot een maximum van 5." De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb gezwegen bij de algemeene beschouwingen, omdat ik dacht, dat hetgeen ik zeggen wilde, bij art. 2 evengoed ter sprake kon komen. Er wordt hier onderscheid gemaakt tusschen leeraren en leeraressen. De eersten zijn verplicht 30 uur per week les te geven en de laatsten 25 uur per week. Straks zien wij bij art, 3 dat de salarissen daarmede in evenredigheid zijn. En nu komt het mij voor dat, waar wij in dezen van mannen en van vrouwen dezelfde bevoegdheid eischen de heeren zullen aan jongens les geven en de dames aan meisjes, dat is het eenige ver schil ieder naar zijn aard, wij geen onderscheid moeten maken tusschen mannelijke eti vrouwelijke leeraren, noch wat de uren noch wat het salaris betreft. Zij moeten hetzelfde aantal uren les geven en ook voor hetzelfde salaris. De heer van Hamel. M. d. V. Op het oogenblik is de toe stand ook zoo, dat de leeraressen maar 25 uur geven. Bovendien is het van algemeene bekendheid, dat de physieke toestand van de dames niet zoo krachtig is als die van de heeren. En waar nu bij het gymnastiekonderwijs anders zou de heer Sijtsma misschien gelijk hebben 1 het niet zoozeer de quaestie is van hoofdwerk, doch van lichaamsoefening, zal de heer Meuleman als medicus mij wel. willen beamen, dat de kracht van de vrouwen niet zoo groot is als die van de mannen. Bovendien is het traktement in overeenstemming met wat wij eischen. De heer Sijtsma zegt wel dat wij van de dames dezelfde bevoegdheid vorderen, en dat is juist, maar wij eischen van de dames ook iets minder werk. Ik zou er tegen zijn om gevolg te geven aan het denkbeeld van den heer Sijtsma. De Voorzitter. Maakt de heer Sijtsma een voorstel van het door hem gesprokene? De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou het wel willen doen, maar ik vrees, dat ik dan misschien evenveel succes zou hebben als straks de heer Pera. Ik ben nu eenmaal te practisch om de heeren te laten stemmen voor niets. De beraadslaging wordt gesloten en art. 2 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 3 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 4, luidende: «Een der leeraren geeft les aan de mannelijke leerlingen der Hoogere Burgerschool voor Jongens; twee aan de manne lijke leerlingen van het gymnasium. De overige uren van de leeraren zijn bestemd voor de mannelijke leerlingen van de Kweekschool, voor de scholen le en 2e klasse en voor de vier hoogste klasse van de scholen 3e en 4e klasse. Een der leeraressen geeft les aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes en aan de vrouwelijke leerlingen van de Hoogere Burgerschool voor Jongens en van het gymnasium. De overige uren der leeraressen zijn bestemd voor de vrouwelijke leerlingen der Kweekschool en voor de scholen le en 2e klasse." De heer Carpentier Alting. M. d. V. Een bloot gramma ticale opmerking slechts. Ik heb mij erover verbaasd, dat de Hoogere Burgerschool voor Jongens drie hoofdletters krijgt, daarentegen het gymnasium slechts één kleine letter. Dan staat er ook: «vier hoogste klasse"; de bedoeling is «hoogste vier klassen". Ik geef u in overweging de redactie in deze opzichten te verbeteren. De Voorzitter. Ik zie ook, dat het klassen moet zijn. Wij zullen deze wijzigingen overnemen en zetten«de hoogste vier klassen" en Gymnasium zullen wij met een hoofdletter schrijven, tenzij u liever alles met een kleine letter hadt. De heer Carpentier Alting. M. d. V. In art. 1 staat alles met een kleine letter. Dat is meer rationeel. De Voorzitter. Als de heeren zich daarmede kunnen ver eenigen, zullen Burgemeester en Wethouders de zaak in orde maken. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 5, 6 en 7 worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art, 8, luidende: «De leeraren en leeraressen mogen in de gemeentelijke gymnastieklokalen geen bijzonder onderwijs geven tenzij met toestemming van den Gemeenteraad. Ook is het hun verbo den zonder toestemming van den Gemeenteraad eenige be zoldigde betrekking aan te nemen aan andere dan gemeente instellingen. Tot deze laatste wordt echter ook de school van het ge nootschap Mathesis Scientiarum Genitrix gerekend." De heer Fokker. M. d. V. Dit artikel sluit uit het geven van bijzonder onderwijs in de gemeentelijke gymnastieklokalen en bovendien om zonder toestemming van den Raad eenige bezoldigde betrekking aan te nemen aan andere dan gemeen telijke instellingen. Is nu de bedoeling om het geven van bijzonder onderwijs buiten de gemeentelijke gymnastieklokalen* zonder dat men daardoor staat in een bezoldigde betrekking, toe te laten of niet? Dit artikel verbiedt het geven van gymnastiekonderwijs in de gemeentelijke lokalen. Dat is rationeel. Men mag zulk onderwijs niet geven in de gemeentelijke lokalen, maar mag dat er nu ook niet daar buiten? De heer van Hamel. M. d. V. Het is een toestand, zooals die op het oogenblik ook is. Men moet in zeker opzicht het heft in handen houden, opdat men beschikken kan over de leeraars en leeraressen, zoo dat zij niet aan andere dan ge meentelijke instellingen les geven. Ik meen, dat het bij de burgerschool ook zoo is. Voor het gymnasium en de burger school van mijnheer Wullings moet ook toestemming door de leeraren aan den Raad worden gevraagd, om daar les te mogen geven. De heer Fokker. M. d. V. Het zal wel aan mij liggen, maar het blijkt, dat mijn vraag door den geachten Wethouder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 7