98
DONDERDAG
30 JUNI 1910.
gediplomeerd ingenieur zijn, waardoor het mogelijk wordt de
positie van installateurs te verzwakken en zichzelf als adviseur
aan te bieden in gevallen waar advies aan de stedelijke cen
trale wordt gevraagd,
dat deze adviseur daarvoor provisie berekent en het dus
zijn belang is zoo veel mogelijk van gemeente-zaken inzake
electrische licht- of kracht aanvragen, te weten te komen, dat
door deze vervanging een ongewenschte verhouding van in
stallateurs tot directeur der centrale wordt geschapen, daar
laatst genoemde niet meer onbevangen uitspraak kan doen in
geschillen welke eventueel tusschen installateur en adviseur-
kunnen rijzen, waar deze laatste als onderdirecteur tijdelijk
optreedt,
dat zij daarom aan Uw geacht college verzoeken aan dezen
misstand eert einde te willen maken en maal regelen te treffen,
waardoor particuliere adviseurs evenals installateurs buiten
de centrale blijven.
't welk doende, enz.
te Leiden 8 Juni 1910.
Electriciteit- en Gas-Mü
voorheen de "Vries Stevens.
C. Eeltjes.
(Volgen de namen van nog 5 adressanten.)
2°. Verzoek van Dr. D. A. de Jong om eervol ontslag als
Directeur van het Openbaar Slachthuis.
Dit stuk luidt als volgt:
Leiden, den 20sten Juni 1910.
Ik heb de eer U te verzoeken mij eervol ontslag uit mijn
betrekking te verleenen met ingang van den 22sten Juli 1910.
De directeur van het Openbaar Slachthuis,
D. A. de Jong.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
3°. Verzoek van F. Tj. Reindersma e. a. om verhooging van
de tegemoetkoming in huishuur aan gehuwde onderwijzers.
Dit stuk luidt als volgt:
Leiden,
Edelachtbare Heeren!
Ondergeteekenden, onderwijzers bij 't openbaar lager onderwijs
in deze Gemeente, allen hoofden van gezinnen, nemen bij
dezen de vrijheid de aandacht van Uw College te vestigen op
de vigeerende verordening, regelende de jaarwedden der onder
wijzers en wel in 't bijzonder de tegemoetkoming in de woninghuur.
't Apprecieerende, dat deze Gemeente 't minimum bij de Wet
bepaald, onvoldoende heeft geacht, zijn ze nochtans van meening,
dat die tegemoetkoming niet in verhouding staat tot de ver
meerderde levensbehoeften van gezinshoofden en niet in over
eenstemming met de locale omstandigheden. Bij 't vaststellen
van 't minimum heeft de Wetgever klaarblijkelijk het oog
gehad op die plattelandsgemeentenwaar de levensstandaard
zoo laag is, dat die tegemoetkoming inderdaad op dien naam
aanspraak heeft. Toch zijn er zelfs daar vele onder, die
't minimum te laag achten. Zooals uit bijgaand staatje blijkt,
valt een vergelijking met wat andere Gemeenten zich verplicht
rekenen aan onderwijzers-gezinshoofden te vergoeden zeer ten
nadeele van Leiden uit.
Met vertrouwen doen ze daarom een beroep op de wel
willendheid van Uw College om ernstig te overwegen de
belangen van deze groep van ambtenaren en spreken de hoop
uit, dat U in dezen een goedgunstige beslissing moge nemen.
Namens de ondergeteekenden
F. Tj. Reindersma.
(Volgen de namen van nog 36 adressanten)
Deze 3 verzoeken worden gesteld in handen van Burg.
en Weth.
4°. Verzoek van het Dagelijksch Bestuur van den Neder-
landschen Zwembond om maatregelen te nemen tot oprichting
van een Bad- en Zweminrichting.
Dit stuk luidt als volgt
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geven met verschuldigde!) eerbied te kennen: de onder
geteekenden "Willem Elias Bredius Willem Elias Zoon en
Friedrich Hein rich Veerhoff (Kal verstraat 42, Amsterdam)
respectievelijk Voorzitter en Secretaris en te samen vormende
het Dagelijksch Bestuur van den Nederlandschen Zwembond, ge
vestigd te Amsterdam, en van welke Vereeniging de statuten zijn
goedgekeurd bij Kon. Besluit van 11 September 1896, No. 20
dat zij met leedwezen hebben kennis genomen van het
feit, dat in de Gemeente Leiden geen bad-zweminrichting
bestaat, alwaar ook voor betalende bezoekers, zoowel mannen
als vrouwen, gelegenheid bestaat tot baden en zwemmen en
tot het ontvangen van onderricht in het zwemmen, zoodat
thans in Uwe Gemeente een geslacht opgroeit dat, door het
gemis eener dergelijke inrichting, onbekend blijft met de zoo
nuttige, hygiënische en in ons land noodzakelijke kunst van
zwemmen
dat zij, overtuigd dat geen uitzicht bestaat, dat van parti
culiere zijde in deze dringende behoefte zal kunnen worden
voorzien, terwijl het hen bovendien niet gewenscht zoude voor
komen, zulks aan particulieren toe te vertrouwen, het daarom
ten zeerste wenschelijk achten, dat in dezen gewichtigen tak
van onderwijs zoo spoedig mogelijk van gemeentewege worde
voorzien, evenals zulks reeds geschiedt in de gemeenten
Arnhem, Zutphen, Gouda e.a
Redenen, waarom zij zich met den meesten eerbied tot Uw
College wenden met het beleefd verzoek, zoo mogelijk maat
regelen te willen nemen tot oprichting van eene naar hun
meening noodzakelijke Bad- Zweminriching.
't Welk doende, enz.
Het Dagelijksch Bestuur van den
Nederlandschen Zwembond vnd.
W. E. Bredius W.Ez. Voorz.
F. H. Veerhoff, Secr.
Amsterdam, 22 Juni 1910.
De Voorzitter. Ik kan den heeren mededeelen, dat sinds
eenigen tijd de zaak van het verkrijgen van een zwemschool,
ook voor betalenden, in overweging is, zoodat ik voorstel dit
adres voor kennisgeving aan te nemen.
Aldus wordt besloten.
5°. Verzoek van J. Hattink om vergunning tot doortrekking
van de Thorbeckestraat en tot demping van een 2-tal slooten.
6°. Verzoek van Mej. A. J. van der Laaken om eervol ontslag
als onderwijzeres aan de school der 3e klasse no. 8.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
De Voorzitter deelt alsnog mede:
dat op 17 Juni jd. heeft plaats gehad de opneming van
de boeken en kas van den Gemeente-ontvanger, waarvan
proces-verbaal is opgemaakt, dat aan Gedep. Staten is mede
gedeeld en voor de leden van den Raad in de Leeskamer ter
lezing is nedergelegd.
De Voorzitter. Eindelijk is nog ingekomen een verzoek
van de Maskeradecommissie, om ook op Zaterdagavond 2 Juli
nog de beschikking te mogen hebben over het feestterrein
voor eene laatste opvoering van het Mimenspel.
Ik zou den heeren willen vragen, of zij goedvinden, dat dit
plaats heeft. Het terrein is alleen afgestaan voor de Lustrum
feesten en daar deèe nu afgeloopen zijn, vinden wij het beter
den Raad met deze zaak in kennis te stellen. Ik vermoed,
dat ook de Raad geen bezwaar zal hebben, dat het Mimenspel
Zaterdagavond nog eens wordt opgevoerd, opdat ook menschen,
die minder gefortuneerd zijn, het zullen kunnen bijwonen.
Als de Raad met dit voorstel meegaat, zullen Burgemeester
en Wethouders zorgen, dat er zoo weinig mogelijk verhindering
van het verkeer zal plaats vinden.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt hierop
tot inwilliging van het verzoek besloten.
De Voorzitter. Verder wil ik de heeren eens polsen, hoe
zij erover denken, als tot 1 October ter versiering van de
singels, tot attractie voor vreemdelingen en zoo tot verhooging
van de welvaart in de gemeente, de Romaansche burcht met
bijbehoorende brug en slotpoort behouden bleven. Het is
natuurlijk breekbare waar, van planken gemaakt, dus het is
slechts van tijdelijken aard. Gaarne wilde ik nu weten, hoe
men over het plan denkt, om tegen vergoeding van ƒ500, tot
1 October den Romaanschen burcht en brug in huur te hebben.
De gemeente heeft dan niet te zorgen voor het onderhoud.
Alles komt ten laste van den aannemer, zoodat wij er met ƒ500
geheel van af zijn, zonder risico.
Er is ook een andere weg, n 1 dat wij de schade, die de
aannemer zou hebben door het niet afbreken, vergoeden ten
bedrage van ƒ250, maar dan moeten wij verder voor het onder
houd zorgen, wat een massa schade en kwesties geven kan.
Het is daarom beter voor ƒ500 te huren, zoodat wij dan
geheel van schade en risico af zijn.
De heer Sijtsma. M. d. V. Toen u voor het eerst het denk
beeld opperde, dat de Romaansche burcht en brug zouden
blijven staan, ieek mij dat zoo kwaad niet. Het zou een kleine
attractie zijn, het zou worden bekeken. Maar nu er achteraan
komt, dat het 500 moet kosten, zou ik er bezwaar tegen
maken. Ik had eigenlijk gedacht dat het Collegium van het
Leidsch Studentencorps, dat zeker wel tevreden zal zijn geweest