DONDERDAG 9 J[JNI 1910. 95 meentereiniging in andere steden vragen. Dan kan men vooraf zeggen, welk advies men zal krijgen. Ieder zal zijn methode van doen het beste vinden en in Leiden komen aandragen met zijn wijze van gemeentereiniging. Ik zou zeggenwanneer wij toch een aparte commissie moeten hebben wanneer ik niet de ervaring had, dat raadscommissies verbazend lang met hun rapporten uitblijven laten wij een raadscommissie benoemen. Die gaat dan naar Rotterdam, naar den Haag en elders en bespreekt de zaak met de directeuren aldaar, en maakt een rapport voor ons op. Maar, zooals ik zeg, ik doe dit voorstel niet. Ik wacht eerst een ander rapport af, om te zeggen of een raadscommissie gewenscht is. Maar ik ben het eens met den heer Fokker: als wij den Directeur van de Gemeentewerken of een ander van de staf van de fabricage met de zaak belasten, dan winnen wij ƒ1500 uit. Per slot van rekening moeten wij toch uitmaken, welk stelsel wij het liefst hebben. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik voel iets voor het denk beeld van de heeren Fokker en Sijtsma, maar ik zou volstrekt zoo ver niet willen gaan om tegen te stemmen. Ik zou alleen den wensch willen uiten dat Burgemeester en Wethouders den Directeur van Gemeentewerken opdragen, als lid in de commissie zitting te nemen. Waar de heeren hier advies uit brengen over toestanden in Leiden, daar is de Directeur van de Gemeentewerken de aangewezen autoriteit om hen over plaatselijke toestanden in te lichten. Ook is het noodig, dat de Directeur zelf aan het onderzoek deelneemt om op de hoogte te zijn, en zelf gezien te hebben hoe het op andere plaatsen is ingericht. Immers, hij zal over de kwestie te adviseeren hebben. De heer Korevaar. M. d. V. Wat de heer Fokker in den aanvang zeide is precies hetzelfde als ik gezegd heb, toen de zaak ter sprake kwam. Ik heb het in den aanvang ook niet noodig gevonden een aparten deskundige te hooren. De Directeur en de ingenieur zouden dat ook wel heel best kunnen doen, maar ik zou niet de verantwoording op mij durven nemen, den Directeur, die al overladen is met werk, dat de eerste jaren voor hem ligt, nog te belasten met dit onderzoek en hem daarvan een studie le laten maken. Wij moeten bovendien voortmaken met dit onderwerp, want in 1913 moeten wij heelemaal klaar zijn met een eigen bedrijf. Wij kunnen er dus niet mee wachten. Er schiet dus niets anders over, dan ons te laten voorlichten door deskundigen. Nu moeten de heeren niet denken dat dat onderzoek zoo gemakkelijk is, en dat wij, als wij onzen neus steken in Rotterdam of den Haag, dan klaar zijn. Het bedrijf in Rot terdam is zonder wijziging niet toepasselijk op kleine gemeenten en in den Haag is men bezig proeven te nemen. Dat ontwerp ligt daar klaar, maar men kan niet tot een besluit komen. De deskundigen gaan op het oogenblik geregeld ter markt in Londen en in Amerika, om daar licht te ontsteken. Nu wij echter voor het feit staan, dat ons bedrijf ter bestaander plaatse opgeheven wordt, moeten wij een ander bedrijf oprichten en nu is het zaak, dat dat zoo goed en zoo oeconomisch mogelijk geschiedt en daarvoor moeten wij een zoo goed mogelijk advies hebben. Nu is het bezwaar van den heer Hoogenboom dat uit de stukken zou blijken, dat de heer Driessen er geheel buiten staat. Dat zou natuurlijk niet wenschelijk zijn, maar de deskundigen moeten in voortdurend verband met den Direc teur zijn. Voortdurend moet er onderling overleg gepleegd wor den, daartoe wil ik gaarne medewerken. De heer Hoogenboom. M. d. V. Mag ik uit het antwoord van den Wethouder afleiden, dat de Directeur de commissie op haar reizen zal vergezellen? Alleen dan zal de Directeur goed kunnen deelnemen aan het werk van de commissie en er geheel mee op de hoogte zijn. De Voorzitter. Ik geloof, dat dat een kwestie van uitvoe ring is. De heer Hoogenboom. Het is ook maar een vraag. De Voorzitter. Natuurlijk zullen die twee heeren contact houden met den Directeur van Gemeentewerken. Men ver- gete echter niet, dat dit een heel apart vak is, waarin men wel degelijk door een deskundige dient te worden voorgelicht. De heer Roem. M. d. V. Ik zou er nog iets aan willen toevoegen. U hebt gedeeltelijk gezegd wat ik zeggen wilde. Er wordt meermalen beweerd, en ik heb dat vroeger al duidelijk gezegd: wanneer men een ingenieur heeft, dan denkt men dat hij, een zeer bekwaam manmaar overal verstand van heeft. Het argument van den heer Korevaar, dat men overladen is met werk, is volkomen juist en dat zou een afdoende reden zijn om bet onderzoek niet op te dragen aan een van onze ingenieurs. Maar al was dit niet het geval, zonder iets te kort te willen doen aan de bekwaamheid van deze heeren, dan nog zou ik zeggen, dat zij niet in staat zijn het te doen. In de commissie is de zaak besproken, aanvankelijk was ik er niet voor, ik wilde directeuren hooren van kleinere plaatsen. Ik ben toen gezwicht voor de mede- deeling, die volkomen juist is, dat wij adviseurs moeten hebben, die op de hoogte zijn van het bedrijf aan dezen kant, dat is de Westkant van ons land. De stoffen moeten worden productief gemaakt, hetzij verbrand, hetzij gecom primeerd tot geringe afmetingen, en zoo voor landbemesting dienen. Bovendien moeten onze adviseurs handelsmenschen zijn, om de zaak op een goede manier te kunnen exploiteeren. Het betreft hier niet het ophalen van het vuil, of het vuil over het land strooien, maar het productief maken van den afval. Daar moet men kijk op hebben om het te kunnen beoordeelen. Dit wilde ik aan uw advies toevoegen, mijnheer de Voorzitter. De heer Vergouwen. M. d. V. Het is de bedoeling zeker, dat de heeren rapport uitbrengen aan den Raad en niet alleen aan den Directeur? De Voorzitter. Het wordt uitgebracht aan Burgemeester en Wethouders en die deelen het mede aan den Raad. De heer Vergouwen. De heer Korevaar zei, dat men in den Haag ook bezig is met een onderzoek. Indien nu de Directeur van den Haag aan ons onderzoek ook medewerkt, zou het dan niet voordeeliger worden voor Leiden, als den Haag en Leiden samen deden De Voorzitter. Het onderzoek in den Haag is al in vollen gang De heer Briët. M. d. V. Ik zal tegen dezen post stemmen indien de Wethouder niet geeft de positieve verzekering, dat de Directeur in de commissie zitting neemt. De Voorzitter. Maar het is geen commissieEr worden alleen een paar heeren uitgenoodigd, ons voor te lichten. Zij zullen natuurlijk contact houden met den Directeur. De heer Briët. Twee vreemden kunnen ons niet goed voor lichten. De Directeur behoort met de deskundigen samen te wer ken, anders verliest men de locale omstandigheden uit het oog. Zoolang de Wethouder niet geeft de positieve verklaring, dat de Directeur zitting zal nemen in de commissie, of hoe men het noemen wil, zal ik zoo vrij zijn, tegen te stemmen, De heer Metjleman. M. d. V. Ik begrijp niet wat de heer Briët eigenlijk wil. De twee heeren kunnen niet adviseeren voor een slad als Leiden, zonder dat de Directeur van de Gemeentewerken wordt gehoord. Maar dit betreft toch alleen maar de ligging van de vuilnisstalen. De quaestie is op het oogenblik in de hygiëne: wat is de beste wijze van ver nietiging van stadsvuil Eerst moet gevraagd welke methode zullen wij hier volgen, en dan kunnen de heeren zich op de hoogte stellen van het terrein. De Directeur van de Gemeente werken zal niet gecharmeerd zijn, deze zaak in handen te nemen. Zonder hem ook maar een enkel verwijt te doen, durf ik toch wel beweren, dat hij, bij al zijn kundigheden, hier niet veel van weet. De heer Korevaar. M. d. V. Ik zou niet in uitgebreiden zin deze verzekering willen geven aan den heer Briët. Wanneer de Directeur in binnen- en buitenland reizende is, kan ik niet verantwoordelijk wezen voor hetgeen hier gebeurt. Dat mag ik niet op mij nemen. Maar natuurlijk, samenwer king moet er zijn. Het voorstel van Burg. en Weth., in stemming gebracht, wordt aangenomen met 22 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heerenBots, Hoogenboom, van der Lip, Fockema Andreae, Zwiers, de Vries, Meuleman, P. J. Mulder, Korevaar, van Gruting, van Hamel, Kerstens, Bosch, Vergouwen, Wildeboer, Timp, Driessen, Reimeringer, Corts, van der Eist, Roem en van Tol. Tegen stemmen de heerenPera, Briët, Sijtsma, van Hoeken en Fokker. XXIV. Verordening, regelende het onderwijs in de gymnas tiek aan het gymnasium, de middelbare scholen, de kweek school en de openbare lagere scholen te Leiden. (Zie Ing. St. No. 159). De heer Vergouwen. M. d. V. Met het oog op het ver gevorderd uur zou ik willen voorstellen, dit punt uit te stellen tot de volgende vergadering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 9