DONDERDAG 9 JUNI 1910.
93
De Voorzitter. Alvorens de debatten te sluiten, wensch
ik nog een enkele opmerking te maken. De heer Vergouwen i
heeft betoogd, dat er den vorigen keer geen sprake was van
splitsing, maar daar hebben wij op het oogenblik niets meer
mee te maken. Op dit oogenblik is het de vraag, welke wijze
van uitvoering voor de gemeente de voordeeligste is, en dat is de'
splitsing. Het geldt hier twee verschillende werken, die altijd
onafhankelijk van elkaar worden gemaakt, zoodat de uitvoering
door de splitsing geen schade- zal lijden. Ik zou daarom den
Raadsleden willen aanraden mee te gaan met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, want anders kweekt men
inderdaad bij de firma's buiten Leiden de gedachte aan»A1
zijn wij de laagste inschrijvers, wij krijgen het werk toch
niet." Men vergete ook niet, dat de inschrijvende firma's heel
wat arbeid en onkosten besteed hebben, alvorens tot hare in
schrijving te komen. Zij moeten hare ingenieurs betalen en
dat alles is weggeworpen geld. Zij zullen dus zeggen: »Wij
doen voortaan niet meer mee." En wanneer de aannemers
begrijpen, dat ze hier bijna nooit meer een werk kunnen
krijgen, dan zullen voortaan de inschrijvingen hooger worden,
want dan is de concurrentie zoo goed als uitgesloten. Ik zou
dus den heeren willen aanraden mee te gaan met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik zou willen voorstellen
het le perceel te gunnen aan den laagsten inschrijver.
De Voorzitter. De firma Kloos is de laagste inschrijver.
De heer Hoogenboom. Niet in den vergelijkenden staat.
De Voorzitter Burgemeester en Wethouders hebben de
vergelijking gemaakt op denzelfden basis, maar nu vergelijkt
u een lichtere brug met eene zwaardere.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Het is nu de vraag, of de
firma, die zijn eigen ontwerp gemaakt heeft, zou willen instaan
voor het maken van een brug anders dan volgens zijn eigen
plan. Is een plan goed, dan kan het ongewijzigd in aanmer
king komen tegenover een ander ongewijzigd plan en dan is
hier Penn en Bauduin lager dan Kloos; hoewel het wordt
voorgesteld alsof de inschrijving van Kloos de goedkoopste
is, meen ik juist, dat ze de duurste is.
De Voorzitter, in elk geval breng ik nu het voorstel van
Burgemeester en Wethouders in stemming. Dan kunt u, zoo
u wilt, uw stem daartegen uitbrengen.
De heer Vergouwen. M. d. V. Zou het niet beter zijn,
eerst over mijn voorstel te laten stemmen en daarna over
dat van Burgemeester en Wethouders?
De heer Roem. M. d. V. Als het voorstel van den heer
Vergouwen dan wordt aangenomen, dan is de zaak daarmee
afgeloopen.
De Voorzitter. Ik zal in stemming brengen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
De heer Sijtsma. M. d. V. Dat is toch een onzuivere stem
ming. De heer Hoogenboom wil niet stemmen voor het voor
stel van den heer Vergouwen, maar als u uw voorstel het
eerst in stemming brengt, dan zal hij tegenstemmen en dan
zal hij straks uw voorstel trachten te verwerpen, en indirect
het voorstel van den heer Vergouwen steunen.
De Voorzitter. Dan zal ik eerst het voorstel van den heer
Hoogenboom in stemming brengen.
De heer Fokker. M. d. V. Zou het dan niet verstandiger
zijn, eerst de vraag in stemming te brengen, of het werk in
zijn geheel zal worden opgedragen of niet?
De heer Wildeboer. M. d. V. Is hetgeen de heer Hoogen
boom voorstelt eigenlijk niette beschouwen als een amendement
Dan gaat het voor. De heer Hoogenboom toch wil gedeeltelijk
hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen, gedeeltelijk
iets anders, naar zijn meening een verbetering. Dat is dus
een amendement.
De Voorzitter. Ik zal dus eerst het amendement van den
heer Hoogenboom in stemming brengen en pas daarna het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het voorstel van
den heer Hoogenboom luidt als volgt:
sOndergeteekende stelt voor, den bovenbouw, perceel 1 van
de rolbasculebrug, ter vervanging van de Blauwpoortsbrug, te
gunnen aan den laagsten inschrijver, de firma Penn en Bauduin
te Dordrecht".
De heer Roem. Ik moet zeggen, dat ik mij op het oogenblik
incompetent verklaar om daarover te stemmen. Ik heb het
volste vertrouwen in den heer Hoogenboom, maar ik wil de
dossiers ook nog wel even inzien. Die dossiers zijn nog al lijvig
en ik moet de cijfers nog eens even vergelijken. Ik zal dus
niet medestemmen.
De Voorzitter. De heele zaak is, dat de heer Hoogenboom
de lichte brug, die f38 goedkooper is, de laagste aanbieding
noemt, terwijl Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn,
dat de brug van de firma Kloos de goedkooptste is.
De heer Hoogenboom. Ja, dat weet ik wel, maar daarvan
ben ik niet overtuigd!
De Voorzitter. Er moet nu een eind aan komen, hoe het
ook zij. Wordt het voorstel van den heer Hoogenboom vol
doende ondersteund? Zoo ja, dan kan het een onderwerp van
beraadslaging uitmaken. Dan zal ik nu het voorstel van den
heer Hoogenboom in stemming brengen.
Het voorstel van den heer Hoogenboom wordt in stemming
gebracht en verworpen met 19 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: van der Lip,FockemaAndreae,
Zwiers, P. J Mulder, Korevaar, van Hamel, Kerstens, Bosch,
Sijtsma, Vergouwen, van Hoeken, Wildeboer, Timp, Driessen,
Fokker, Corts, Van der Eist, Roem en Van Tol.
Vóór stemmen de heeren: Bots, Hoogenboom, Pera, de Vries,
Meuleman, Briët, Van Gruting en Reimeringer.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt vervolgens instem
ming gebracht en aangenomen met 17 tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Hoogenboom, van der Lip,
Fockema Andreae, Zwiers, de Vries, Briët, Korevaar, van
Gruting, van Hamel, Kerstens, Bosch, Wildeboer, Driessen,
Reimeringer, Corts, van der Eist en Roem.
Tegen stemmen de heerenBots, Pera, Meuleman, P. J.
Mulder, Sijtsma, Vergouwen, van Hoeken, Timp, Fokker en
Van Tol.
De heer Vergouwen trekt alsnu zijn voorstel in.
XX. Voorstel tot kostelooze overname in eigendom en
onderhoud bij de gemeente van een strook gronds langs den
Rijnsburgerweg.
(Zie Ing. St. No. 145).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XXI. Voorstel tot het aangaan van eene overeenkomst met
de Gemeente-commissie van het Ned. Herv. Kerkgenootschap
in zake de inrichting van eene nieuwe algemeene begraafplaats
op «Rhynhof."
(Zie Ing. St. No. 147).
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou Burgemeester en Wet
houders een enkele vraag willen doen. Vinden Burgemeester
en Wethouders dat een oppervlakte van 45 M2 voldoende zal
zijn, om als algemeene begraafplaats in te richten voor deze
gemeente? Ik wil aannemen, dat die oppervlakte voldoet aan
de eischen bij de wet gesteld, maar is het voor een gemeente
als Leiden geen bespotting, een openbare begraafplaats te
hebben van 45 M2. Ik weet wel, dat er op het oogenblik weinig
gebruik gemaakt wordt van de algemeene begraafplaats omdat
er drie andere zijn, maar is het niet waarschijnlijk, dat, wan
neer die begraafplaats komt vlak bij Rhynhof, er meerdere
menschen zullen zijn, die niet begraven worden op Rhynhof
zelf, maar op de algemeene begraafplaats daar vlak bij? En
zal die algemeene begraafplaats in de toekomst kunnen worden
uitgebreid, indien dit noodzakelijk blijkt, zonder grooteofïers
van de gemeente te vergen?
De heer Korevaar. M. d. V. Ik zou den heer Fokker willen
vragen of het mogelijk is hier een vrij stellige zekerheid te
geven. Nu is het altijd moeilijk om bij het aanleggen van
inrichtingen van welken aard dan ook, die voor een verre
toekomst moeten voorzien in een behoefte, een berekening
te maken van de capiciteit; maar nu heeft het Rijk ons ge
holpen door een maatstaf aan te geven, die altijd is gebleken
heel goed te zijn en voorzoover wij hier in Leiden onder
vinding hebben, is het nooit gebleken, dat die maatstaf te
klein is geweest. Nu is de begraafplaats zelfs een beetje
grooter gemaakt dan de wet voorschrijft. Wil de heer Fokker
het nu nog grooter hebben? Dat zou een liefhebberij zijn die
nergens toe dienen zou als tot verhooging van lasten.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wensch aan de woorden
van den heer Korevaar nog iets toe te voegen. »Wij kunnen
hier moeilijk gaan berekenen, hoeveel oppervlakte wij in het
vervolg zullen noodig hebben, maar wij hebben een basis in
de wet die zegt, dat een algemeene begraafplaats moet hebben
een uitgestrektheid van tienmaal de oppervlakte, benoodigd voor
het vermoedelijk getal der jaarlijks te begraven lijken. Nu is
in de laatste 10 jaren op de algemeene begraafplaats slechts
één lijk begraven; dat is dus per jaar eentiende lijk, zoodat
de begraafplaats volgens de wet een oppervlakte zou moeten