92
DONDERDAG
9 JUNI 1910.
cijfers hooger zijn, dan de andere combinatie, haar oiïerte
opzij leggen.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik wil alleen zeggen, dat
de aanbieding van Penn en Bauduin, zooals uit de stukken
blijkt, werkelijk zelf de scheiding maakt tusschen boven
bouw en bewegingsinrichting, evenals de andere inschrijvers.
Men zou dus ook in haar offerte gemakkelijk de splitsing
kunnen maken tusschen den prijs, dien hij vraagt voor de
brug, en den prijs dien hij vraagt voor de bewegingsinrichting.
De heer Fokker. M. d. V. Ik weet niet of het anderen leden
•gaat als mij, maar mij begint het zoo langzamerhand te
duizelen. Mijnheer de Voorzitter ik wil dat onmiddellijk
erkennen. Nu ben ik technisch niet zoo onderlegd als de heer
Pera, die met zijn antwoord dadelijk gereed is en zegt dat
hij zooveel hecht aan één ongedeelde verantwoordelijkheid.
Ik ben geen industrieel als de heer Pera en ik heb dus geen
verstand van machines en bouwwerken. Ik wil mij liever
houden aan adviezen van mannen als de heer Hoogenboom
en die ziet de noodzakelijkheid van die 'ongedeelde verant
woordelijkheid niet in. Maar ik zou dit willen vragen: Heeft
een van de leden, toen in de vorige zitting deze zaak ter
sprake kwam, de gedachte gehad, dat men tot een splitsing zou
komen?
Eenige Stemmen. Neen, neen, neenl
De heer Fokker. Neen! Heeft een van de inschrijvers ge
dacht dat met splitsing zou worden gewerkt? Neen! Ik
geloof dat noch de leden van den Raad, noch de heeren in
schrijvers er een oogenblik aan gedacht hebben. Wanneer wij
ons dus stellen op het standpunt dat wij in de vorige zitting
hebben ingenomen, dat de levering en bloc zou worden op
gedragen, dan zijn wij volkomen correct, tegenover wien
dan ook. Dat is voor mij een afdoende reden om te wenschen
dat de levering gegund wordt aan de Grofsmederij, die dan
de laagste is, om mede te gaan met het voorstel Vergouwen.
Ik geloof, dat wij er hoe langer hoe dieper in komen, ook
wat betreft dé quaestie van de eer van de gemeente, wanneer
wij weer, vergeef mij de uitdrukking mijnheer de Voorzitter,
nieuwe foefjes gaan verzinnen, wanneer wij nu de zaak gaan
splitsen en gaan zeggenzie, nu komen wij weer bij een ander
terecht. Wij moeten blijven in de lijn van wat in de vorige
vergadering is gebeurd. Toen hebben wij één inschrijver ge
vraagd voor het heele werk. Nu dient het geluk een Leidsche
firma: zij is het goedkoopst. Nu wordt wel gezegd, dat wie het
goedkoopst lijkt niet het goedkoopst is per slot van rekening,
want haar brug is van lichter constructie. Wanneer er nu
werd gezegd: wij krijgen geen waar voor ons geld, de brug
is te licht, wij durven met die brug niet in zee gaan,
dan zou dit een bezwaar zijn. Maar het wordt met geen
woord in de stukken gezegd. Noch Burgemeester en Wet
houders, noch de Directeur van de Gemeentewerken schijnen
tegen de lichte constructie op te zien. Waarom zullen wij dan
de brug onnoodig zwaar maken en duurder? Al deze redenen
doen mij er toe overhellen de zaak te gunnen aan de Koninklijke
Grofsmederij. Dat wij daardoor de Leidsche industrie be
vorderen en Leidsch geld binnen Leiden houden, is daarvan
een naar mijn gedachte aangenaam gevolg.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik heb de vorige zitting,
waarin deze zaak behandeld werd, niet bijgewoond, zoodat ik
niet mede schuldig ben aan het toen uitgebrachte votum. Ik
wil wel verklaren, dat ik van harte tegen dit besluit zou
hebben gestemd. De heer Roem heeft terecht gezegd, dat de
gemeente op het punt staat, zich te blameeren, wanneer
de Raad niet ingaat op het voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Fokker heeft de vraag gesteld, of er in de vorige
zitting wel een is geweest, die gedacht heeft aan splitsing,
maar ik zou daartegenover de vraag willen stellen, of er wel
een is, die gedacht heeft, als de Grofsmederij nu eens niet
de laagste inschrijver is, zouden wij het werk haar dan toch
gunnen? Ik geloof, dat men dan niet verantwoord zou zijn
tegenover de belastingschuldigen in deze gemeente. Wanneer
de gemeente het niet gunt aan den laagsten inschrijver, dan
is zij niet verantwoordde gemeente blameert zich zooals de
heer Roem zegt en het is in de toekomst te voorzien, dat de
groote industrieelen zullen zeggen»Wij onthouden ons bij
een inschrijving, want in Leiden wordt men nu eenmaal niet
op een loyale manier behandeld."
De gemeente zal daar zelf de dupe van worden en bij vol
gende inschrijvingen zal men daar de noodlottigste gevolgen
van zien.
De heer de Vries. M. d. V. Den raadsleden, die zich her
inneren hetgeen ik den vorigen keer heb gezegd, zal het wel
duidelijk zijn, dat ik met groote Schadenfreude deze vergadering
heb bijgewoond. Het doet mij pleizier, dat het stelsel, dat ik
den vorigen keer heb verdedigd, nu meer tot zijn recht is ge
komen. Ik bespeur met genoegen, dat er thans meer heeren
zijn, die er iets voor zijn gaan voelen, dat de »eer" ook hare
eischen heeft en het niet enkel het »geld" alleen is dat be
slissen moet; doch laat ik hierover niet verder uitweiden. Op
de vraag van den heer Fokker, of men den vorigen keer wel
aan splitsing heeft gedacht, heb ik »neen," »neen," hooren
antwoorder), maar ik voor mij zou willen zeggen, dat het voor
degenen, die met aanbestedingen te maken hebben, duidelijk
is dat aan bevoegdheid tot splitsing niet vooraf behoeft gedacht
te worden. Splitsing immers is een zeer gewoon iets, het
komt vaak voor; ieder inschrijver weet dit. Het feit dus, dat
in eenig bijzonder geval men er niet speciaal aan ge
dacht heeft, sluit dus inderdaad niet in zich, dat splitsing
niet zou mogen geschieden
De heer Focicema Andreae. M. d. V. Ik ben bij de vorige
beslissing niet geweest, maar heb toch toen van de quaestie kennis
genomen. Ik heb toen evenmin als de heer Fokker en mis
schien ook andere leden aan een splitsing gedacht, maar
waarom omdat wij toen niet zoo goed van de zaak op de
hoogte waren. Een deskundige heeft mij echter later ingelicht
en mij gezegd, dat zoo een brug nooit door één persoon
wordt aangenomen. De electriciteitsbew'eging maakt de Neder-
landsche firma Figee of eene buitenlandsche firma; de'overige
bouw een ander, maar twee zijn er altijd mee bezig. Wat,
naar verschillende leden van den Raad hebben opgemerkt,
vaak voorkomt, dat een deel van een werk wordt onderaan-
besteed, dat is bij zulk een bruggebouw regel. Neemt één
dien aan, dan maakt toch een ander de electriciteitsbeweging
voor hem. Ik ben het geheel eens met de heeren de Vries
en van der Eist, die zeggen, dat het hier een quaestie van
fatsoen geldt, omdat wij nu eenmaal verschillende firma's
hebben uitgenoodigd om in te schrijven. Thans nu wij weten,
dat het werk toch door twee personen moet worden onder
nomen, te zeggen, wij willen het aan één gunnen (en dan
wel aan een Leidenaar), dat zou althans in mijn oog iets van
een voorwendsel hebben, en ons in het oog van fatsoenlijke
aannemers zeer benadeelen.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik meende ongeveer het zelfde
op te merken als de heer de Vries. Wat ik wilde zeggen
komt hierop neer. Of men aangrijpt het argument, dat het
maar f 500 scheelt, of dat men aangrijpt het argument dat
aan splitsing niet is gedacht in de vorige zitting, in beide
gevallen zal men niet in het belang van de gemeente Leiden
handelen, wanneer men het werk niet gunt aan den laagsten
inschrijver.
De heer Roem. M. d. V. Een enkel woord over de quaestie
of hier gedacht is aan splitsing of niet. Hoe gaat het in het
dagelijksch leven? Als ik het geluk heb een stuk grond te
bezitten dat aan een van onze groote wegen ligt en ik wil
het van de hand doen, dan ga ik naar een notaris en vraag
hem: wilt u dat land verkoopen? Dan komt het bij mij, als
leek, niet op, den notaris wetten voor te schrijven wat voor
mij het voordeeligst is. De notaris gaat mijn grond verkavelen,
bijv. in tweeën of in vijven, en als hij weet hoeveel het in
gedeelten opbrengt, gaat hij nog eens zien of het in zijn
geheel meer opbrengtaldus handelt hij. Ik meen dan ook
dat het ons op dezelfde wijze geoorloofd is, te onderzoeken
op welke wijze wij het werk het goedkoopst kwijt kunnen raken.
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zal er nog maar een enkel
woord over zeggenonze opinies zullen zich nu wel zachtjes
aan gevestigd hebben. Wanneer uit de stukken gebleken was,
dat de Grofsmederij, al was 't maar f 100 duurder was dan
een ander, voor het geheele werk, dan had ik mijn voorstel
niet gedaan. Dan zou ik hebben gezegd: Zie, de Grofsmederij
is hooger dan de laagste, dus valt zij uit. Zij heeft haar kans
gehad en aan de eer is voldaan. Maar in de stukken is erkend,
dat bij ongedeeld werk de Grofsmederij het eigenlijk zou
moeten hebben. En ik heb niet gehodrd, dat het in één hand
laten van het werk nadeelig zou zijn. Ook al wordt het uitge
voerd door twee firma's, meen ik dat de Grofsmederij mans
genoeg is, om te zorgen, dat het tweede gedeelte goed wordt
afgewerkt. In ieder geval zou zij er de verantwoordelijkheid
voor dragen. Nu heb ik in het begin al gezegd; wanneer uit
de discussies bleek, dat de splitsing in het belang was van de
heele zaak en niet een zuiver financièel belang, dan zou ik
mijn voorstel terugnemen. Maar na hetgeen ik heb gehoord
acht ik mij daartoe niet gerechtigd, en acht ik mij verplicht
mijn voorstel aan het oordeel van den Raad te onderwerpen.
Nog een enkel woord wensch ik te spreken over de quaestie
van eer en fatsoen van de gemeente Leiden, van het zich
al of niet blameeren. Het geldt hier een onderhandsche aan
besteding. Er is niet tegengesproken, dat het werk als geheel
genomen aan den laagsten inschrijver, de Grofsmederij zou
moeten werden toegewezen. Nu zeg ik dit: Laat de Raad bij
volgende groote werken deze gedragslijn volgen, die ook door
de industriëelen gewild wordt, laat men houden een openbare
inschrijving. Dan zijn wij van al die geschiedenissen af, dan
houden wij ons aan het beste en goedkoopste.