DONDERDAG 14 APRIL 1910. 71 De heer Korevaar. M. d. V. Op de vraag van den heer Carpentier Alting zou ik willen antwoorden, dat ik het zeer unfair zou achten om in dit geval tot eene openbare aan besteding over te gaan. Want dan moet er worden gemaakt een volledig plan. Men kan dan niet de verschillende firma's uitnoodigen hunne plannen in te dienen; men moet zelf een uitvoerig uitgewerkt plan hebben En het maken daarvan kost ontzettend veel tijd Daarbij wordt dan tevens gebruik ge maakt van de gegevens die ons nu zijn verstrekt en die geheim moeten blijven. Dat is ook al iets dat moeilijk te verdedigen is. Bovendien is het eindcijfer nu bekend. Iedereen zal gaan inschrijven, ook zij die niet in staat zijn een dergelijk werk goed te maken. Dan zijn wij er wel weder om de plannen te beoordeelen, maar de geheele constructie van een brug te beoordeelen is een omvangrijk werk; alle onderdeelen moeten worden nagerekend. En wanneer dan daaruit blijkt, dat de inschrijver niet in staat is het werk goed te maken, dan moet de inschrijving van no. 2 weder worden nagerekend op de zelfde wijze. En dat alles kost verbazend veel tijd en veroor zaakt groote vertraging. Ik zou het dus zeer betreuren, wanneer de Raad besloot tot eene openbare aanbesteding over te gaan. De heer Eerstens. M. d. V. Mag ik den heer Vergouwen nog even vragen, of het zijn bedoeling is, dat nu alleen ge legenheid zal worden gegeven aan de Grofsmederij om nog in te schrijven, of wel dat zij, die vroeger hebben ingeschreven, waaronder dan ook de firma Penn en Bauduin, ook hunne inschrijvingen kunnen herzieu. Dat zou dan toch billijker zijn. De Voorzitter. De opmerking van den heer Eerstens is zeer juist, en wanneer het voorstel van Burgemeester en Wet houders wordt verworpen, dan zullen wij dus krijgen vier nieuwe inschrijvingen. Dan zullen de Grofsmederij en de andere drie inschrijvers worden uitgenoodigd hunne plannen in te dienen. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Vergouwen, in stemming gebracht, wordt met 21 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heerenTimp, Bots, van Hoeken, van Tol, Driessen, de Boer, Vergouwen, Reimeringer, Bosch, van der Eist, Wildeboer, Corts, van Gruting, P. J. Mulder, Zwiers, Fokker, Aalberse, Meuleman, Pera, Briët en Sijtsma. Tegen stemmen de heeren: A. Mulder, Carpentier Alting, Hoogenboom, Roem, Eerstens, Eorevaar, van der Lip en de Vries. Punt 85 wordt mitsdien van de agenda afgevoerd. LXXXVI. Voorstel om Burg. en Weth. te machtigen tot een uitgave van f 37.50 ten behoeve van de huur en het onder houd van een rijwiel voor den Eeuringsdienst van eet- en drinkwaren. (Zie Ing. St. no. 95.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. LXXXVII. Verzoek van de Leidsche Duinwat.ermaatschappij om vergunning tot uitbreiding van het buizennet in de ge meente Oegstgeest. (Zie Ing. St. no. 100). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming conform het praeadvies besloten. LXXXV1II. Praeadvies op de verzoeken van de afdeelingen Leiden en Omstr. en Oegstgeest en Omstr. van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw en van N. Rosenbaum c. s., in zake de uitvoering van het Raadsbesluit tot ophooging van een gedeelte van de oude Beestenmarkt. (Zie Ing. St. no. 114). De heer Eerstens. M. d. V. Zooals uit de Ingekomen Stukken blijkt, zijn Burgemeester en Wethouders en de Marktcommissie in deze zaak niet eenstemmig. Het Dagelijksch Bestuur meent, dat met het ophalen van de grootste kuilen kan worden volstaan. Ik ben het echter geheel met de Markt commissie eens, die iets meer wil doen, maar toch ook, met het oog op de vermoedelijke verplaatsing van de markt in quaestie, die binnen betrekkelijk korten tijd zal plaats hebben, en ook omdat zij, die tot de belanghebbenden moeten gerekend •worden, met elkander van gevoelen verschillen, de uitgaven tot het strikt noodige wil bepalen. Ik meen, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders de marktbezoekers in het al gemeen niet zal bevredigen en wellicht later toch tot een verhooging van de laagst gelegen gedeelten zal moeten worden overgegaan, zoodat ik aan het denkbeeld van de Markt commissie de aanstaande verplaatsing van de markt in aanmerking nemende de voorkeur geef. Ik zou er wel mede kunnen instemmen, dat de verande ringen, ook met het oog op die verplaatsing, zoo oeconomisch mogelijk werden uitgevoerd. Overigens laat ik de zaak aan den Raad over; deze moet het verder maar weten. De heer van Gruting. Toen ik de stukken inzag heeft het mij verwonderd en onaangenaam aangedaan, dat Burgemeester en Wethouders niet eensgezind zijn met de Marktcommissie. Gaan wij de geschiedenis van deze zaak na, dan zien wij, dat de aanvraag van de Marktcommissie om tot verhooging van een gedeelte der Beestenmarkt over te gaan haar oorzaak heeft gevonden in aanhoudende klachten van de zijde van hen, die bij die verandering het meeste belang hebben en die de kosten daarvan ook feitelijk betalen, omdat zij hun plaatsen op de markt moeten huren. Die kosten worden niet gehaald uit de zakken van de belastingbetalende burgers van Leiden, maar uit die van degenen, die deze verandering hebben gevraagd. Immers, de kooplieden betalen elke week een zeker bedrag aan marktgeld. Nu wordt in het adres van de afdeeling Leiden en Omstreken van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw gesproken van eerlijkheid; maar juist de overweging, dat men tegen over al de kooplieden eerlijk moest handelen en, al kon men hun allen niet dezelfde plaatsen geven, er toch voor gezorgd moest worden, dat al de beesten op dezelfde hoogte werden geplaatst, heeft de Commissie er toegeleid op deze ver hooging aan te dringen. De Commissie neemt nog altijd het zelfde standpunt als vroeger in. Uit een oogpunt van eerlijk heid en billijkheid en ook in aanmerking genomen, dat niet de ingezetenen van Leiden, doch de kooplieden, die de plaatsen huren, de kosten betalen, meent zij op het aan brengen van deze verandering te moeten blijven aandringen. Want wanneer wij nagaan wat Burgemeester en Wet houders willen en datgene wat de Marktcommissie wil, dan is daartusschen zulk een schrikbarend onderscheid, dat men er wel zeker van kan zijn, dat geen der kooplieden tevreden zal zijn met hetgeen Burgemeester en Wethouders op dit oogenblik willen doen. Ik weet weldat na verloop van eenigen tijd de markt zal worden verplaatst, maar dat kan nog wel 5 jaar of langer duren. Dan zal men bij die ver plaatsing rekening kunnen houden met de verlangens der kooplieden, maar tot zoolang moeten zij dan maar blijven toezien, dat de een boven den ander wordt bevoorrecht. En dat kan toch nooit het streven zijn van Burgemeester en Wethouders. De heer van Hoeken. Ik was niet voornemens over deze zaak iels te zeggen, omdat ik onderstelde dat zij voldoende door de ingekomen adressen was toegelicht. Nu de heer van Gruting echter zegt, dat wat Burgemeester en Wethouders voorstellen niemand van de marktbezoekers of van de kooplieden zal bevredigen, nu meen ik toch te mogen opmerkendat door hem de argumenten van de beide afdeelingen van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw geheel over het hoofd worden gezien. Ik wil nu alleen zeggen dat evenmin als de heer van Gruting van meening is ver anderd, ik ook veranderd ben ten aanzien van het door mij gesprokene in de vergadering bij de vaststelling der be grooting, en dat ik het onnoodig oordeel hier f 1500 uit te geven, onverschillig waar zij vandaan komen. De Voorzitter. De heer van Gruting zegt dat de markt- kosten worden betaald door hen die plaatsen op de markt hebben. Men moet echter niet vergeten, dat er ook nog vele andere onkosten zijn, bijv. van het markttoezicht, het politie toezicht enzzoodat het niet opgaat te zeggen, dat de koop lieden alles betalen. Maar al was dit nu waar, dan zou het toch nog afkeuring verdienen om 1500 uit te geven, wanneer het niet noodig is. Want dat is dan weggeworpen geld, eu onverschillig wie het betaalt, is het nooit goed om geld nutteloos weg te werpen. De heer van Gruting. Er staan hier twee meeningen tegen over elkaar. De eene meening is, dat het noodig is alle plaatsen gelijk te maken, iets wat ik ook billijk acht; de andere meening is, dat het wel zoo kan blijven als het nu is. Men moet echter letten op hetgeen wordt gevraagd door hen, die het meeste belang bij de zaak hebben. Wanneer men een huis verhuurt, dan heeft men te maken met den huurder, en heeft men meer rekening te houden met zijn belangen, dan met de belangen van hen die er geheel buiten staan. En zoo hebben ook hier zij, die op de markt een plaats gehuurd hebben, het recht te vorderen dat hun plaats gelijk is aan die van anderen. De Voorzitter U hebt mij verkeerd begrepen. Wanneer men van meening is, dat geld nutteloos besteed wordt, dan moet men dit niet doen, onverschillig van wie het afkomstig is. Ik kan mij begrijpen dat er kooplieden zijn die voor hunne koeien gaarne eene hoogere standplaats hebben en die dus zeggen, dat het geen weggegooid geld is. Anderen denken, het komt er niet op aan, omdat wij het toch niet betalen. Alleen voor sommigen is het dus van eenig belang, want het is eene quaestie van geld. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 11