70
DONDERDAG 14 APRIL 1910.
nadere inlichtingen geven had dat geval te Dordrecht be
trekking op een hetzij onderhandsche, hetzij publieke aan
besteding, maar toen zullen na het bekend worden der
inschrijvingen geen uitnoodigingen meer tot anderen zijn
gericht. In deze zaak is voor mij het groote struikelblok
dat het gebruik en het fatsoen medebrengen dat men niet
als eenmaal de prijs bekend is, nog anderen gaat uitnoodigen
om mede in te schrijven. Was het cijfer van den laagsten
inschrijver niet bekend en ging het slechts om de vraag, of
men bij drie inschrijvers nog een vierde zou vragen om mede
te dingen, dan zou ik er voor zijn de Grofsmederij ook uit
te noodigen, maar in dit geval kan dat niet meer.
De vergelijking met het Dordtsche geval gaat dus niet op.
De heer Meuleman. Een enkel woord naar aanleiding van
hetgeen door den heer Hoogenboom is gezegd. Diens opmerking
zou waar zijn, wanneer ingeschreven was naar een bepaald
bestek. Want wat maakt het nu uit. of de prijs alleen bekend
is? Kent de Grofsmederij de verschillende plannen van de
firma's die hebben ingeschreven naar een ondorhandsch bestek
Immers neen. En nu zijn er onderhandelingen gevoerd tus-
schen onze directie der gemeentewerken en de firma die men
het werk wilde gunnengezamenlijk heeft men toen de plan
nen opgemaakt, veranderingen en verbeteringen aangebracht,
en zoo is het tot het tegenwoordige plan gekomen. Er is
niet geweest een publiek gemaakt bestek; er is niet anders
bekend dan de aannemingssom. Nu lijkt het mij geen be
zwaar om op de zelfde wijze als er met deze firma is onder
handeld, ook nu nog te onderhandelen met de Grofsmederij.
En wat betreft het maken van indruk naar buiten, die
indruk kan, dunkt mij, niet anders dan goed zijn, wanneer
men bemerkt, dat de Gemeenteraad van Leiden slechts zijn
plicht doet door op te komen voor de belangen van de
Leidsche industrie.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik zou gaarne mijne volle
instemming willen betuigen met hetgeen de heer de Vries
heeft gezegd. Er is geen sprake van, dat wij ooit zouden
hebben gedacht aan achterstelling van de Grofsmederij. Wij
hebben eenvoudig uitsluitend gehandeld naar een vast, nuchter
stelsel. De opdracht van Rotterdam aan de Grofsmederij is
eerst veel later gekomenin December, toen wij met de zaak
begonnen en aan enkele firma's opgaven vroegen, was het
een bekend feit, dat de Grofsmederij nooit een dergelijk werk
had gemaakt. Dat men haar dus niet uitnoodigde, .kan nooit
ten haren nadeele worden uitgelegd.
Nu is er gevraagd, of de Grofsmederij niet alsnog zou kunnen
worden uitgenoodigd, of dat eene publieke aanbesteding nog
niet kon plaats hebben. Beide middelen zullen leiden tot groot
uitstel. Tegen een publieke aanbesteding is altijd, waar het
betreft een speciaal werk zooals hier, een groot bezwaar. En
bovendien geldt dit bezwaar temeer nu de cijfers bekend zijn.
En wat meer klemt, en dit in antwoord op den heer Meule
man, wij hebben met de firma Penn en Bauduiu onderhan
deld, die heeft ons daarbij hare ondervinding en ervaring
op dit gebied ten dienste gesteld, en zoodoende, en in over
leg met haar, zijn wij tot een volledig en goed plan gekomen.
Is het nu fair om daarvan gebruik te maken bij het opmaken
van een bestek, waarbij zal worden gebruik gemaakt van de
wetenschap die wij nu hebben opgedaan. Burgemeester en
Wethouders kunnen dan ook niet anders doen dan hun voor
stel handhaven.
De heer Bosch. Het spijt mij, dat ik iets moet zeggen. Ik
had liever over deze zaak gezwegen, omdat wat ik zeggen
wil licht den schijn kan wekken alsof ik wil ageeren tegen
het beleid van Burgemeester en Wethouders. En dat is inder
daad niet het geval. Ik kan mij voorstellen, dat zooiets als
hier geschiedt, kan voorkomen, zonder dat er eenige aan
merking op gemaakt wordt, vooral niet. wanneer alles goed
afloopt. Toch komt het mij voor, dat deze geschiedenis ons
leert, dat dergelijke zaken, die zulk eene preciese inrichting
vereischen, zooveel omslag veroorzaken en ten slotte door de
voorbereiding reeds eenigszins binden, veel beter eerst aan
den Raad kunnen worden voorgelegd, om in beginsel te doen
beslissen, of zulk een weg zal worden gevolgd.
Ik gevoel de moeielijkheid voor Burgemeester en Wethouders
en voor de Commissie van fabricage om, nu alles achter den
rug is, zich tot de Grofsmederij te wenden met de vraag, of
zij alsnog wil inschrijven. Dat kunnen Burgemeester en Wet
houders niet doen, maar even zeker staat de Raad volkomen
vrij om te zeggen, dat hij van al die onderhandelingen niets
heeft geweten en dus het recht heeft zijn eigen weg alsnog
te volgen. En waar het bier een belang geldt van de Leidsche
industrie, een belang van een zeer gerenommeerden tak van
industrie, die in Leiden bloeitwaar het belang van onze
gemeente vordert, dat zoo min mogelijk lasten worden gelegd
op het fonds tot verzekering tegen de gevolgen van werk
loosheid, zijn dat zooveel motieven om ons af te vragen, of
wij dit werk niet binnen Leiden kunnen houden en dan is
het moeielijk ofschoon ik ook de moeielijkheid voor Burge
meester en Wethouders gevoel om vóór deze voordracht
van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Ik zal werkelijk
met het oog op bet belang van de Leidsche ingezetenen en
op dat van de Leidsche industrie mijn stem tegen dit voorstel
moeten uitbrengen. Het spijt mij, dat ik dat doen moet, omdat
er eenigszins een zijdelingsche afkeuring in gelegen is van
het beleid van Burgemeester en Wethouders en ik erkennen
moet, dat de omstandigheden er toe leiden kunnen, dat een
Dagelijksch Bestuur aldus handelt.
Ik zou daarom aan Burgemeester en Wethouders willen
aanraden voortaan dergelijke groote zaken althans eerst met
den Raad te bespreken. De Raad heeft zich dan gebonden en
Burgemeester en Wethouders kunnen zich daarop dan be
roepen en zeggen, dat de weg. die gevolgd is, hen heeft
geleid tot hetgeen zij hebben gedaan.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik wensch naar
aanleiding van hetgeen tot nu toe is gezegd te constateeren,
dat, welke beslissing ook door den Raad zal genomen worden,
bij ons allen vaststaat, dat daarin geen afkeuring van het
beleid van Burgemeester en Wethouders zal zijn gelegen.
Volmondig is erkend, dat Burgemeester en Wethouders niet
anders hadden kunnen handelen.
De heer Fokker ontkent dit laatste, maar ik wensch hier
uitdrukkelijk als mijn overtuiging uit te spreken, dat de weg,
die door Burgemeester en Wethouders in deze gevolgd is,
feitelijk m. i. de aangewezen weg was.
lntusschen, het resultaat betreur ik, omdat nu blijkt, dat
een Leidsche inrichting niet in de gelegenheid is gesteld
mede te dingen.
Ik wensch nu nog alleen een vraag te doen, welker beant
woording strikt noodig is ter bepaling van mijn stem vóór of
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Gesteld,
dat deze voordracht verworpen werd, dan zou het, dunkt
mij, in den stand waarin de zaak nu verkeert, toch haast
onmogelijk wezen om alsnog een vierde firma, al is het een
Leidsche, in de gelegenheid te stellen mede te dingen. Liet
men een speciale firma alsnog inschrijven, dan zou dat een
bijzonder protectionistisch karakter dragen. Er is natuurlijk
van hetgeen behandeld is iets uitgelekt en al zijn de cijfers
der inschrijvingen en de bestekken die opgemaakt zijn, niet
publiek gemaakt, toch stel ik mij voor, dat daaromtrent meer
moet zijn bekend geworden dan men oppervlakkig zou meenen.
Indien wij de Grofsmederij dan ook nog laten mededingen,
zullen wij haar in een gunstiger positie stellen dan waarin
de andere inschrijvers hebben verkeerd.
Ik zou daarom alleen willen medewerken om dit voorstel van
Burgemeester en Wethouders niet aan te nemen en er mijn
stem aan onthouden, indien het mogelijk zou zijn, dat alsnog
tot publieke aanbesteding werd overgegaan. De Wethouder
van Publieke Werken heeft dat punt besproken, maar niet op
zoo afdoende wijze, dat ik daaruit een vaststaande overtuiging
heb kunnen putten. Ik zou daarom van den heer Korevaar
eenige nadere duidelijke inlichting wenschen te ontvangen
omtrent de vraag, of publieke aanbesteding, hetzij in het
algemeen voor dergelijke werken als het hier geldt niet
mogelijk is, hetzij in dit speciale geval, na hetgeen is ge
beurd, niet meer kan plaats hebben.
De Voorzitter. Alvorens er meer in het algemeen wordt
gedebatteerd, meen ik dat het wenschelijk is de motie van
den heer Vergouwen, waarover het eerst dient gestemd te
worden, eens voor te lezen.
De heeren hebben dunkt mij de zaak van alle kanten
bekeken.
De heer Carpentier Alting ontkent dat, maar dat geachte
raadslid is het meest geporteerd voor openbare aanbesteding,
en over de vraag, of deze zal worden uitgeschreven kan
worden beslist als de motie van den heer Vergouwen ver
worpen wordt.
De motie luidt:
„De Raad,
het wenschelijk achtende, dat punt 85 van de agenda
wordt afgevoerd om de Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij
alsnog in de gelegenheid te stellen mede in te schrijven naar
den bouw van de in punt 85 bedoelde rolbasculebrug,
gaat over tot de orde van den dag."
Wanneer deze motie dus wordt verworpen, kan het voor
stel van den heer Carpentier Alting nader in behandeling
komen.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Dan behooren toch in elk
geval ook de drie onderhands uitgenoodigde firma's in de
gelegenheid te worden gesteld hun inschrijvingen te herzien.
De heer Carpentier Alting. M. d. V. Ik heb geen voor
stel gedaan, alleen een vraag, van de beantwoording waarvan
ik mijn stem afhankelijk zal maken. Ik heb gevraagd, waar
om publieke aanbesteding is buitengesloten, hetzij in het
algemeen voor werken als deze, hetzij in het bijzonder voor het
onderhavig geval.