38
No 78. Leiden, 8 Maart 1910.
In uwe vergadering van 10 Februari 1.1. werd ons voorstel
tot wijziging van de «verordening van 14 October 1880 voor
de Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden" aangehouden, om
ons in de gelegenheid te stellen het advies der commissie
zelve in te winnen omtrent het voorstel van den Heer Sijtsma
om in de verordening te bepalendat vier leden van de
commissie vrouwen zullen moeten zijn.
De commissie, deswege door ons gehoord, kan zich met
dit voorstel niet vereenigen. Zij heeft, er geenerlei bezwaar
tegen dat dames in de commissie worden opgenomenzij
had daarover zelve reeds in hare vergadering van 20 Januari
van gedachten gewisseld. Maar bepaaldelijk in de verordening
voor te schrijven dat dames in de schoolcommissie moeten
zitten en hoeveel, schijnt haar niet raadzaam. Alleen behoort
de verordening de keuze van een vrouw tot lid der com
missie niet uit te sluiten. Maar is die keuze eenmaal mogelijk,
dan moet de Raad volkomen vrij blijven, om al naar de
omstandigheden en rekening houdende met de opgedane
ervaring, zoowel meer als minder dan vier vrouwen in de
schoolcommissie te benoemen.
Overigens merkt de commissie nog op dat de benoeming
van dames in de schoolcommissie niet slechts wenscbelijk is
met het oog op het onderwijs in de vrouwelijke handwerken,
maar evenzeer met het oog op het onderwijs in de behande
ling van de wasch en de huishoud- en kookkunst, dat op de
herhalingsschool voor meisjes gegeven wordt, alsmede meer
in het bijzonder voor de scholendie uitsluitend door meisjes
worden bezocht.
Waar dus de heer Sijtsma zijn voorstel alleen motiveert
met een beroep op het handwerkonderwijs, daar meent de
commissie dat nog om velerlei andere redenenen in het
algemeen om het vele goeds, dat van de medewerking der
vrouw mag worden verwacht, hare opneming in de plaatselijke
schoolcommissie wenschelijk moet worden geacht.
Trouwens de verordening, zooals zij thans luidt, heeft aan
die opneming nimmer in den weg gestaan en behoeft dus
in dit opzicht geen wijziging. Wel acht de commissie het
alsnog wenschelijk, dat nu het aantal leden tot 16zal worden
uitgebreid, de zittingsduur der leden van drie tot vier jaar
zal worden verlengd
Wij kunnen ons met het boven weergegeven advies dei-
commissie, waarin wij trouwens ook ons eigen gevoelen
hebben neergelegd zeer wel vereenigen. Waar echter behalve
de door de commissie voorgestelde nog eenige andere wijzi
gingen in de bestaande verordening zouden moeten worden
aangebracht en deze bovendien reeds welhaast 30 jaar oud is,
verdient het naar wij meenen aanbeveling de verordening
door een geheel nieuwe te vervangen.
Mitsdien geven wij U in overweging tot de vaststelling
van de navolgende verordening over te gaan.
VERORDENING, regelende de samenstelling en inrichting
van de Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden.
Art. 1.
De Plaatselijke Schoolcommissie bestaat uit zestien leden.
Art. 2.
De leden worden benoemd door den Gemeenteraad, die
daartoe voor iedere vacature een aanbeveling van twee per
sonen van de commissie ontvangt. Gehoudens het bepaalde
in art. 3 geschiedt de benoeming voor den tijd van vier jaren.
De aftredende leden zijn dadelijk weder herkiesbaar.
Jaarlijks op den 31sten December treden vier leden dei-
commissie af.
Art. 3.
Het lid dat ter vervulling eener tusschentijds opengevallen
plaats benoemd is, treedt af op het tijdstip, waarop degene,
in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden.
Art. 4.
De gewone tijd voor de benoeming van de leden van de
commissie is de maand December.
Art. 5.
De benoeming ter vervulling van plaatsen, die door ontslag
of overlijden openvallen, geschiedt binnen zes weken nadat
de vacature is ontstaan.
Art. 6.
De leden der commissie kunnen ten allen tijde hun ontslag
nemen. Het wordt door hen ingezonden aan den Raad.
Art. 7.
De commissie kiest uit haar midden haar Bestuur en geeft
van de benoeming van bestuursleden kennis aan Burgemeester
en Wethouders.
Art. 8.
De commissie mag niet besluiten, zoo niet ten minste
negen leden tegenwoordig zijn.
Alle besluiten worden bij volstrekte meerderheid van stemmen
genomen.
Art. 9.
Het Huishoudelijk Reglement, door de commissie voor hare
vergaderingen en werkzaamheden vast te stellen, wordt aan
den Raad medegedeeld.
Art. 10.
De commissie dient den Raad en Burgemeester en Wet
houders over de tot haren werkkring behoorende zaken van
bericht en raad, in 't bijzonder ook met betrekking tot de rege
ling, bedoeld bij art. 21 der Wet van 17 Augustus 1878
(Staatsblad n°. 127), zooals die wet bij latere wetten nader
is gewijzigd.
Art. 11.
Elk lid der schoolcommissie ontvangt een exemplaar van
de raadsbesluiten en verordeningen betreffende het lager
onderwijs, zoomede van de regeling, bedoeld bij Art 21 der
Wet op het Lager Onderwijs.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 79. Leiden, 8 Maart 1910.
Tegen inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van
N. Brouwer, om eervol ontslag uit zijne betrekking van Direc
teur der Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen
alhier, bestaat bij ons geen bezwaar.
Onder overlegging van het hieromtrent uitgebracht advies
van den Districts Schoolopziener, geven wij U mitsdien in
overweging aan N. Brouwer, op zijn verzoek, met ingang
van 1 September 1910 op de meest eervolle wijze ontslag uit
zijne betrekking te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
's Gravenhage4 Maart 1910.
Ik heb de eer, Uw College in overweging te geven, te
bevorderendat aan den heer N. Brouwer op de meest eer
volle wijze ontslag worde verleend uit de betrekking van
directeur der kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeres
sen in Uwe gemeente.
De Schoolopziener in het district 's Gravenhage,
R. v Goens.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leidenden 23« Februari 1910.
De ondergeteekende heeft de eer U beleefd te verzoeken,
hem, met ingang op den 1« September 1910, eervol ontslag
te willen verleenen uit zijn betrekking van Directeur der
Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen.
Van Uwen Raad de dienstw. dienaar
N. Brouwer.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 80. Leiden, 11 Maart 1910.
Tegen de inwilliging van nevensgaand verzoek van W. J.
de Haan om vergunning tot demping van een gedeelte sloot
in de Medusastraat, bestaat noch bij de Commissie van
Fabricage, noch bij ons college bezwaar, mits aan die ver
gunning de gebruikelijke voorwaarden w-orden verbonden.
WTij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan
aan W. J. de Haan voornoemd, behoudens rechten van derden,
vergunning te verleenen tot het dempen van het gedeelte
sloot in de Medusastraat, ter lengte van ongeveer 8,20 Meter,
gelegen vóór de perceelen nis. 15 en 17 aldaar, kadastraal
bekend Gemeente Leiden, Sectie K n°. 2443, onder voor
waarde:
lo dat uit het gedeelte sloot de schoeiing worde weggeruimd
en het ontdaan worde van bodem- en drijfvuil en daarna
worde aangevuld met zuiver zand tot nader door Burgemeester
en Wethouders aan te geven hoogte;
2o. dat over de geheele lengte van het gedeelte sloot een
riool, inw. wijd 40 bij 60 cM. van cementen bodem- en
kruinstukken van voldoende sterkte, op doorgaande grond
plank van voldoende zwaarte worde gelegdmet den bodem