28
DONDERDAG 10
FEBRUARI 1910.
acten, maar ook op de localiteiten, en localiteiten kunnen best
in een jaar worden veranderd of zelfs geheel nieuw worden
ingericht.
De heer Wildeboer. Wat het laatste betreft, geef ik den
heer Sijtsma gaarne toe, dat aan de andere vereischten wel
licht binnen een jaar kan worden voldaan, maar het groote
bezwaar zit toch in de acten. Waar ik echter vooral protest
tegen moet aanteekenen is, dat de heer Sijtsma meent, dat
een hoogleeraar benoemd wordt om studenten op te leiden
voor een examen. Dit strijdt zoozeer met eene juiste opvat
ting van het karakter van Hooger Onderwijs, dat ik niet kan
begrijpen, dat een ontwikkeld man, die in eene academiestad
woont, zulks niet zou weten.
De heer Fockema andreae. M. d. V. Ik wil nog even zeg
gen, dat ik zal stemmen vóór het amendement, maar dan
tegen art. 16, omdat ik ook vind, dat de consequentie mee
brengt, dat men aan scholen, die niet voldoen aan de eischen.
geen subsidie geeft en tot den heer Wildeboer zou ik het
zelfde willen zeggen, dat straks de heer van der Lip tot mij
gezegd heeft: het stelsel van den heer Wildeboer is in strijd
met de economie der verordening. De verordening zegt, dat
er onderwijzeressen moeten zijn, die examen gedaan hebben,
die dus bevoegd zijn, welke bevoegdheid men afmeet naar
de examens. Ik woon te veel examens bij, om te denken, dat
die een volkomen afdoende maatstaf zijri, maar zij beteekenen
toch wel iets. Nu staan wij voor een verordening, die zegt,
dat de scholen aan die en die eischen moeten voldoen en tot
die eischen behoort ook, dat men een acte heeft, en nu zeg
ik eenvoudig: een goede school krijgt subsidie, maar een
school, die volgens onze eigen beschrijving niet goed is, krijgt
geen subsidie.
De heer Vergouwen. M. d. V. Toen ik den heer van der
Eist hoorde spreken, meende ik uit zijn woorden te mogen
opmaken, dat hij zijn voorstel introk, want hij begon met te
zeggen, dat de verordeningen in Rotterdam en den Haag
betreffende de salarieering van de bewaarscholen geen over
gangsbepalingen bevatten en ik begrijp dan ook heelemaal
de houding niet van degenen, die op hetzelfde standpunt
staan, als de heer Fockema Andreae, dat zij verklaren voor
het amendement te zullen stemmen. Immers, zij zijn tegen
elke overgangsbepaling. Ik kan wel begrijpen, dat zij tegen
art. 16 zullen stemmen. Een overgangstijd van een jaar is
een absolute onmogelijkheid. Neem dan liever heelemaal geen
overgangstermijn; dat is veel royaler; dan kunnen de scholen
zich successievelijk inrichten en zich dan later opgeven.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat er wel 3 of 4 jaar
mee heen gaan, voordat de onderwijzeressen bevoegd zijn en
er gaat misschien nog wel een jaar heen, voordat de ge
bouwen in overeenstemming zijn met de eischen. Een ver
andering van een enkel lokaal zou misschien binnen korten
tijd wel mogelijk zijn, maaFhet gevolg der verordening zou
kunnen zijn, dat de geheele school verplaatst zou moeten
worden en dat men dan den tijd moet hebben, om uit te
zien naar een ander gebouw. Het komt eenvoudig hierop
neer, of met deze verordening en met deze overgangsbepa
ling volgens art. 46 goed onderwijs kan gegeven worden,
zoodat het onderwijs er mee gebaat is. Ik kom terug op
hetgeen gezegd is bij de algemeene beschouwingen. De aan
neming van art. 8 bevatte van den kant van de voorstan
ders van het bijzonder onderwijs een belangrijke concessie.
Als wij niet overtuigd waren van de mildheid van Burge
meester en Wethouders, dan hadden wij daar tegen ge
stemd, maar omdat wij daarvan overtuigd waren, hebben
wij dat artikel laten passeeren, in het vertrouwen, dat Bur
gemeester en Wethouders hierin royaal zouden handelen.
Aan den anderen kant moet er ook gelegenheid bestaan voor
de schoolbesturen, om zich aan te passen aan de verorde
ning en daarom is het artikel, zooals het door Burgemeester
en Wethouders is voorgesteld, alleszins rationeel.
De heer Wildeboer. M. d. V. Ik wenschte slechts te zeggen,
dat ik het theoretisch volmaakt eens ben met den heer Fockema
Andreae. Toch zal ik stemmen voor art. 16, zooals het door
Burgemeester en Wethouders is voorgedragen, omdat ik groot
vertrouwen heb in het vroed beleid van dit college. Ik ver
onderstel, dat Burgemeester en Wethouders dit voorstellen,
omdat zij niet voor hun rekening willen nemen het bewaar
schoolonderwijs te desorganiseeren, doch, met de voorstellers
van het amendement, het bewaarschoolonderwijs, zooals het
nu in Leiden bestaat, tot een hooger peil willen opvoeren.
Daarom zal ik stemmen voor art. 16, zooals het door Burge
meester en Wethouders is voorgedragen.
De heer van der Elst. Bij alles wat ik gehoord heb, heb
ik toch niet kunnen merken, dat er iemand is geweest, die
voor den termijn van 5 jaren argumenten heeft aangevoerd.
Ik geloof dan ook werkelijk, dat zulk een lange termijn absoluut
overbodig is om de zaak in orde te maken. Nu is wellicht
een jaar wat te kort, en daarom willen wij wel een concessie
doen en den termijn stellen op twee jaar, ook opdat in twee
jaar de Leidsche acte A kan worden gehaald. Het komt mij
voor, dat voor den bouw van lokalen twee jaar ook ruim
voldoende is. Behouden wij een termijn van 5 jaar, dan zullen
de schoolbesturen misschien inslapen; zij denken dan: er is
toch geen haast bij; de prikkel ontbreekt dan om krachtig
verbeteringen aan te brengen, en tenslotte loopt men nog
de kans, dat men over 5 jaar weer adressen krijgt, verzoekende
nog verder uitstel, waardoor dan de geheele verordening illusoir
zou worden gemaakt.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou, gehoord de meening van
een groot deel der vergadering, nog wat royaler willen zijn
en den overgangstermijn willen stellen op drie jaar, in welken
geest wij ons amendement wijzigen. Met drie jaar kan zeker
ieder vrede hebben. Als men met drie jaar nog niet aan de
noodige eischen voldoet, komt men met vijf jaar ook niet klaar.
Ik moet nog een enkele opmerking maken naar aanleiding
van het protest van den heer Wildeboer, die mij mijne onbe
kendheid op het gebied van het hooger onderwijs heeft ver
weten. Het is best mogelijk, dat hij daarin gelijk heeft. De
academische kringen leven ook dikwijls buiten de burger
maatschappij. Maar aan den anderen kant durf ik toch wel te
zeggen, dat wanneer het hooger onderwijs werd gegeven zonder
het afleggen van examens, waardoor men de bevoegdheid krijgt
om een Rijks-, gemeente- of andere betrekking te bekleeden
en zoo de wereld door te komen, er stellig lang niet zooveel
studenten de academische lessen zouden volgen als nu het
geval is. Zou ieder zonder examen bijv. de medische weten
schap mogen beoefenen?
De heer Wildeboer. Zoo is het wel twee eeuwen in Leiden
geweest.
De heer Fokker. De heer Wildeboer heeft het ons bijzon
der kwalijk genomen, dat wij een overgangstermijn hebben
gesteld van één jaar. Nu die termijn op drie jaar is gesteld,
hoop ik, dat ons amendement alsnog zijn stem zal verkrijgen.
Wanneer een termijn van drie jaar noodig is voor het ver
werven van eene acte, dan is het toch absoluut onnoodig
een termijn van vijf jaren te stellen. Ik geloof toch niet dat
het wenschelijk is om, wanneer de gebouwen niet in goeden
staat verkeeren, nog gedurende vijf jaar de gelegenheid te
geven in die slechte lokalen onderwijs te verstrekken. Voor
verbouw of bouw van scholen vind ik een termijn van drie
jaar lang genoeg. Alleen echter bij wijze van concessie, omdat
wij niet willen medewerken aan, wat prof. Wildeboer noemt
een desorganisatie van het bewaarschoolonderwijs, nemen wij
dan ook tenslotte met die drie jaar genoegen. Ik weet niet
waarom het onderwijs zou worden gedesorganiseerd, wanneer
wij geen overgangsbepaling hadden; want zou er geen sub
sidie worden gegeven, dan bleef de zaak zooals zij was. Ik
geloof niet. dat dit de bedoeling van den heer Wildeboer is
geweest. Want dan zou het bijzonder bewaarschoolonderwijs
nu gedesorganiseerd zijn en ware bestendiging door een over
gangstermijn van dien toestand zeer ongewenscht. Mocht ons
amendement niet worden aangenomen en een overgangster
mijn van vijf jaar wel, dan zal ik mijne stem aan deze ver
ordening echter niet kunnen geven.
De heer Bosch. M. d. V. Ik werisch slechts even mijn
verwondering erover uit te spreken, dat men eene zoo lange
discussie houdt over een zoo klein bedrag. Als de wereld
later de discussies naleest, dan zal zij zich verbazen, dat men
zoo lang heeft kunnen discussieeren over een klein bedrag
van 2000.
De heer Aalberse. M. d. V. De heer Fokker heeft nog een
tweeden termijn te goed en daarom zou ik hem wel deze vraag
willen stellen, of hij werkelijk meent, dat iemand, die op het
oogenblik staat aan het hoofd van een flinke bewaarschool,
en die, om te maken, dat de school subsidie kan krijgen,
acte B wil gaan halen, in 3 jaar tijds die acte halen kan.
De heer Fokker. Dat staat in de stukken.
De heer Sijtsma. Dat kan best.
De heer Aalberse. Als ze niets anders te doen hebben,
dan kan het wel, maar als ze ook in de school werkzaam
moeten zijn, dan hebben ze minstens 4 jaar noodig.
De Voorzitter. Dat hangt er van af, of het hoofd van de
school of de onderwijzeres nog iets anders heeft te doen. Als
ze niets anders heeft te doen, dan is de acte gemakkelijk in
dien tijd te halen.
De heer Aalberse. Ik bedoel de acte voor het hoofd.
De Voorzitter Zeer zeker. Als ze geen tijd beschikbaar
heeft, om te studeeren, dan zal ze het in 4 of 5 jaar ook
nog niet kunnen doen -JV