DONDERDAG 10 FEBRUARI 1910. 27 den anderen kant hebben wij de subsidie bepaald naar het aantal vereischte leerkrachten. Als wij nu het amendement van den heer Fockema Andreae aannemen, dan tornen wij aan dit beginsel, dat in art., 4 reeds is neergelegd; de heer Fockema Andreae toch wil voor de subsidie uitschakelen die leerkrachten, die wij wel eischen, maar die niet bevoegd zijn, maar waarvan wij toch ook hebben goedgevonden, dat zij niet bevoegd zijn. Ik meen dus, dat waar wij subsidieeren naar bet aantal leerkrachten, dat bij de verordening ge- eischt wordt, geen onderscheid mag gemaakt worden tussehen bevoegde en onbevoegde onderwijzeressen. Dit zou in strijd zijn met hetgeen in de vorige artikelen reeds is aangenomen. De beraadslaging wordt gesloten. Het nieuwe artikel 2a wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De punten aenb van art. 11 worden achtereenvolgens zon der hoofdelijke stemming aangenomen. Het amendement van den heer Fockema Andreae op lit. c wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 14 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Vergouwen, Wildeboer, van Hoeken, Briët, van Tol, A. Mulder, Bosch, Corts, Meuleman, Driessen, Eerstens, van der Lip, Pera, Aalberse, Bots, Timp, en van Hamel. Vóór stemmen de heerenDe Boer, Fockema Andreae, van der Eist. P. J. Mulder, Sijtsma, Carpentier Alting, Zwiers, Hoogenboom, de Vries, Korevaar, van Gruting, Fokker, Roem en Reimeringer. Lit. c wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Het amendement van den heer Sijtsma wordt alsnu in stem ming gebracht en met 18 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: Vergouwen, Wildeboer, van Hoeken, Briët, van Tol, A. Mulder, P. J. Mulder, Bosch, Corts, Meuleman. Driessen, Eerstens, van der Lip, Pera, Aalberse, Bots, Timp en van Hamel. Vóór stemmen de heeren: de Boer, Fockema Andreae, van der Eist, Sijtsma, Carpentier Alting, Zwiers, Hoogenboom, de Vries, Eorevaar, van Gruting, Fokker, Roem en Reimeringer. Art. 11 in zijn geheel wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 12 tot en met 15 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over art. 16, luidende: »Voor bewaarscholen, die bij het in werking treden dezer verordening reeds bestonden, kan door Burgemeester en Wet houders voor ten hoogste 5 jaren ontheffing worden verleend van de eischen bij art. 4 en krachtens art. 7 dezer verorde ning gesteld." De Voorzitter. Op dit artikel is voorgesteld een amendement van de heeren Sijtsma, van der Eist en Fokker om in plaats van »5 jaren" te lezen: »één jaar." De heer van üer Elst. M. d. V. Tot toelichting van ons amendement begin ik met er op te wijzen, dat art. 16 ont breekt zoowel in de verordening, deze zaak regelende, van Den Haag, als in die van Rotterdam. Rotterdam en Den Haag stellen zich op het standpunt, dat eerst moet gezorgd worden voor goede leerkrachten en goede lokalen, en dat men dan eerst een subsidie kan krijgen, terwijl men hier eene veror dening maakt, waarbij men den ouden toestand nog 5 jaar wil laten voortduren. Dit nu, meen ik, is een verkeerd stelsel. Zooals reeds straks door den heer Fockema Andreae is gezegd wij willen wel subsidie geven, maar dan moeten wij ook waarborgen hebben, dat het geld goed wordt besteed. En omdat wij meenen, (lat een jaar lang genoeg is voor het bestuur eener school om zich voor te bereiden op het nakomen van de verschillende bepalingen der verordening, zoowel wat be treft de leerkrachten als de lokalen, hebben wij ons amen dement ingediend. Men kan gemakkelijk, zooals bekend is, binnen een jaar bevoegde krachten krijgen, terwijl, wanneer men het beste wil hebben, men kan volstaan met 2 jaar voor de acte A. Dat is een reden om hier niet 5 jaar te eischen. Wanneer de lokalen eenmaal niet goed zijn, dan zullen deze toch veranderd moeten worden en dan is één jaar voldoende, om hier in de stad naar wat anders om te zien. Daarom vind ik het art. 16 onaannemelijk; alles, wat ter verbetering van het bewaarschoolonderwijs bij deze verordening wordt voor gesteld, wordt op losse schroeven gesteld, wanneer de termijn in dit artikel blijft staan op 5 jaar. De heer Pera. M. d. V. Ik heb met eenige verbazing den naam van den heer van der Eist hieronder zien staan, tus sehen die van de heeren Sijtsma en Fokker. De heer van der Eist is lid van de Commissie voor de huishoudelijke verordenin gen, waar deze zaak ter sprake is gekomen. Toen is door den heer van der Eist wel bezwaar gemaakt tegen den tijd van 5 jaar, en is door hem voorgesteld, dat te veranderen in 3 jaar; om nu echter in plaats van 3 jaar 1 jaar te verlangen, dat lijkt mij een zoo groote sprong, dat er onmo gelijk aan kan voldaan worden. Zoodoende zou een streep gehaald worden door de geheele poging, om het bewaar schoolonderwijs vooruit te helpen en te verbeteren. Ik zal hier verder niet veel meer van zeggen; uit de redeneering van den heer van der Eist blijkt ten volle, dat hij op dit gebied niet veel practische kennis heeft opgedaan. Hij doet net, alsof men maar op een fluitje heeft te blazen, om overal werkkrachten en geld te kunnen bekomen. In de praktijk ziet dat er heel anders uit, en daarom is 1 jaar geheel on voldoende. De heer Wildeboer. M. d. V. Ik heb ook, evenals de ge achte vorige spreker, verbaasd gestaan over dit amendement, Ik kan begrijpen, dat men een verschillend standpunt in neemt tegenover het geheele voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men kan daar voor of daar tegen zijn; de heer Carpentier Alting heeft o. a. duidelijk gezegd, dat hij tegen het beginsel is en hij heeft dan ook tegen art. 1 gestemd, maar hij heeft er aan toegevoegd, dat men door amende menten het wetsvoorstel kan verbeteren. Dat behoeft niet subjectief opgevat te worden, gelijk de heer Aalberse dit meende, maar kan wel degelijk in objectieven zin plaats hebben. Wanneer men echter zich voor het beginsel ver klaart, zooals de voorstellers van dit amendement, en men stemt voor art. 1, dan begrijp ik niet, hoe men nu voorden dag kan komen met het voorstel, om als overgangstermijn één jaar te stellen. Laten wij eens aannemen, dat er be waarscholen zijn, waar het meerendeel, zoo niet alle onder wijzeressen onbevoegd zijn, dan is er maar één ding moge lijk, nl. dat men het geheele corps onderwijzeressen wegstuurt en van elders onderwijzeressen haalt. Nu hoop ik toch van harte, dat er geen bestuur van een bijzondere bewaarschool zal zijn, dat zoo Chineesch gelooverig is in acten, dat zoo iets mogelijk zou wezen. Ik kan uit ervaring spreken, omdat ik zelf elders in het bestuur van een dergelijke school ge zeten heb. Men kan een hoofd van eene school hebben zonder acte even bekwaam, zooal niet bekwamer, dan eene juffrouw met zoo'n papiertje. Hoewel ik overigens niet uit de hoogte neerzie op dergelijke acten, zou ik het toch on verantwoordelijk vinden, wanneer het bestuur eener school, alleen om de penningen machtig te worden, alle onderwij zeressen wegzond, die geen acten hadden. Dat zou het be derf voor de school zijn. De voorstellers van het amendement hebben gestemd voor art. 1, voor het beginsel, om door het geven van subsidie de bewaarscholen te verbeteren, maar dan moet men de besturen ook den tijd geven om de scholen te verbeteren. Wat nu voorgesteld is, is geweest een compromis, maar dan moet men ook den termijn niet korter maken en zeggen, dat één jaar voldoende is. Drie jaar zou nog kunnen gaan, omdat de cursus voor de opleiding drie jaar duurt. Ik kan mij voorstellen, dat het hoofd van een bewaarschool goed voldoet, hoewel zij geen acte heeft. Welnu, dan kan zij in drie jaar die acte halen of, aannemende dat zij eenmaal zakt, in vier jaar. Ik zou dan zeggen: laten wij den termijn stellen minstens op vier jaar. Doch indien wij eenmaal een compromis aangaan, dan heb ik geen bezwaar om voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. De heer Sijtsma. Ik heb mij verwonderd, dat prof. Wilde boer zich zoo hoogelijk verbaasd heeft over onze opvatting in zake ongediplomeerde leerkrachten. Ik zou op mijn beurt mijne verbazing willen te kennen geven, dat hij, die voort durend jongelieden opleidt voor examens en die examens zelf afneemt, zooveel minachting betoont voor een papiertje, zooals hij het noemde, voor een acte. Het is natuurlijk waar, dat er heel knappe menschen zijn zonder acte, maar wij moeten de menschen in het algemeen nemen en geen uitzon deringen. Zonder acten hebben wij geen enkelen waarborg. Wanneer wij één jaar als overgangstijdperk voldoende ach ten, dan wil dit niet zeggen, dat menschen zonder acte op stel en sprong moeten worden weggezonden, maar het wil alleen zeggen: zoolang de school niet in orde is, krijgt gij geen subsidie. Wil men de onderwijzeressen zonder acte hand haven, uitstekend, maar dan moet men op den voet doorgaan zooals men zooveel jaren al heeft gedaan en het dan zoolang buiten een subsidie stellen. Wij moeten ook wel in aanmer king nemen, dat de overgangsbepaling niet alleen ziet op de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 7