32 DONDERDAG 10 FEBRUARI 1910. werden mij, wat de werkzaamheden betreft, zulke zware eischen gesteld, dat ik mij nu verbaas over de vrijheid, die de ambte naren genieten. Dit alles is volkomen in strijd met de opvatting, die destijds door de Commissarissen, de heeren Drucker en van der Hoeven, werd gehuldigd. Wanneer ik zie dat er zooveel vrijheid aan de ambtenaren wordt gegeven in hun gewonen werktijd, dan zeg ik, dat deze man niet bepaald noodig is. Laat men beginnen met een lossingsregister aan te leggen; contróle is goed, maar men beginne het werk te laten ver richten door de menschen, die men heeft. Ieder die zaken doet zal in dergelijke omstandigheden aldus handelen, ook de heer Corts, daar houd ik mij van verzekerd. Blijkt het naderhand, dat de werkzaamheden van dien aard zijn. dat men voor het lossingsregister een bepaald persoon noodig heeft, dan is het altijd tijd genoeg om hem aan te stellen, maar men beginne niet om nu al dadelijk ƒ500 daarvoor uit te geven. De Voorzitter. De tijd waarover de heer Bosch sprak, is nu wel zeker een tiental jaren geleden. Nu merken Commis sarissen terecht op, dat de werkzaamheden in de laatste jaren enorm zijn toegenomen. Het is niet aan te nemen, dat Commissarissen van de Bank van Leening een ambtenaar zullen willen benoemen eenvoudig om daar te zitten, terwijl hij niet veel te doen heeft. Waar Commissarissen meenen, dat die ambtenaar noodig is, komt het mij voor, dat wij een blijk van wantrouwen zouden geven in het beleid van Com missarissen, wanneer wij daartegen reageerden. De aanstelling van dezen ambtenaar wordt door Commissarissen verdedigd op grond van meerdere werkzaamheden. Men heeft nu be hoefte aan zoo iemandoveral waar geen contróle is, loopt de boel wat in het honderd. Om anderen de vrijheid en de gelegenheid te geven contróle uit te oefenen, is het noodig, dat deze man wordt aangesteld. Doet men het niet, dan geloof ik, dat men ook hier zal zien, dat de zuinigheid de wijsheid bedriegt. De heer Bosch. M. d. V. U zegt, dat het 10 jaar geleden is en toen werden door de toenmalige Commissarissen zoo danige eischen gesteld, dat ik zelf dacht, dat 'er moeilijk aan te voldoen was. Er schoot haast geen tijd over om een wan delingetje te maken tenzij in den vroegen morgen en nu, niettegenstaande de vergrooting van de werkzaamheden, zie ik de menschen wandelen. Dat is toch wel sterk sprekend. De heer Corts. M. d. V. Voor 10 jaar geleden werden er 65.531 panden gemaakt, in 1908 88 000 en dat is dus al een verschil van 23.000, waaruit dus duidelijk blijkt, dat de werk zaamheden enorm zijn toegenomen. De heer van Gruting. M. d. V. De heer Bosch heeft ge zegd, dat de controleur van de Bank van Leening liep te wandelen, maar dat is juist de wijze, waarop hij zijn controle uitoefent, want hij is verplicht de verschillende bureau's af te loopen. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof, dat de heer Bosch het doel, dat hij wenscht, niet zal bereiken door tegen art. 1 te stemmen, maar wel door een amendement voor te stellen, waarbij wordt voorgesteld sub d van art. 1 te schrappen. Ik vind, dat wij het voorloopig maar moeten probeeren zonder dien ambtenaar en dat de andere ambtenaren dan maar wat harder moeten werken. Ik geloof, in verband met de toe lichting van Burgemeester en Wethouders, dat die aanstelling niet zoo absoluut noodzakelijk is. Ik heb mij afgevraagd, waar- die ambtenaar zou moeten zitten. Moet hij op het hoofd kantoor zitten, of op de verschillende kantoren rondgaan? Ik vermoed dat alleen het werk voor de heeren op het hoofd kantoor wat vergemakkelijkt zal worden door het aanstellen van dien ambtenaar. De heer Corts. M. d. V. Ik geloof, dat het juist gemak kelijker zal worden voor de Commissarissen, om de contróle uit te oefenen. Men weet, hoe moeilijk het is, direct een overzicht van den stand van zaken te hebben en daarom is het wenschelijk, dat er iemand is, die zelfstandig, onafhankelijk van iemand, werken kan. Het is niet gemakkelijk wanneer er 88000 panden zijn, te contróleeren, of de zaken behoorlijk worden behandeld. Het is dus aan Commissarissen te beoor- deelen of meerdere hulp noodig is. Buitenaf kan daarover niet geoordeeld worden. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik was van plan mij niet in de discussies te mengen, omdat ik er moeilijk over kan oor- deelen, maar ik wil toch wel even opmerken, dat de opvat ting van den heer Corts, dat die kleine ambtenaar noodig zou zijn, om den controleur en andere ambtenaren te contro leeren, wel wat vreemd lijkt. Dat is de omgekeerde wereld. De heer Corts. Dat is niet de bedoeling. De heer Sijtsma. Dat zegt u toch. De Voorzitter. De heer Corts bedoelde, dat de werkzaam heden van de overige controleurs meer vrijkomen, doordat een ander de werkzaamheden voor een deel overneemt. De werkzaamheden van de andere ambtenaren zijn nl. op het oogenblik te veel omvattend. Wanneer de Commissarissen nu echter meenen, dat het in het belang van de instelling noo dig is, dan moeten wij ons daarin niet verdiepen en zeggen, dat wij wijzer zijn en een ambtenaar, dien zij denken noodig te hebben, hun onthouden. Laten wij ons verder ook niet verdiepen, waar die persoon zal moeten zitten; laten wij dat ook aan de Commissarissen overlaten. De heeren Bosch en Fokker stellen voor lit. d van art. 1 te doen vervallen. Wordt het amendement aangenomen, dan zal ook in art. 2 de laatste alinea: »en de ambtenaar tot een bedrag van 1000" en in art. 3 de 5de alinea moeten vervallen. Ik zal nu het amendement, aangezien het vol doende wordt ondersteund, in stemming brengen. Het amendement, in stemming gebracht, wordt aangeno men met 16 tegen 15 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Vergouwen, Wildeboer, van Hoe ken, van Tol, A. Mulder, van der Eist, Sijtsma, Bosch, Meu- leman, Driessen, de Vries, Fokker, Pera, Aalberse, Bots en Timp. Tegen stemmen de heerende Boer, Briët, Fockema Andreae, P. J. Mulder, Corts, Carpentier Alting, Zwiers, Hoogenboom, Eerstens, Korevaar, van der Lip, van Gruting, Roem, Reime- ringer en van Hamel. Het gewijzigde art. 1 wordt hierop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De in verband met de aanneming van het amendement op art. 1 gewijzigde artikelen 2 en 3, alsmede de artikelen 4, 5 en 6, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 7 luidende: »Deze verordening wordt geacht te zijn in werking getre den op 1 Januari 1910." De heer Bosch. M. d. V. Ik zou wel willen voorstellen de verordening in werking te doen treden op 1 Juli 1909. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Corts M. d. V. Ik zou het zelfde willen voorstel len als de heer Bosch nl. om art. 7 aldus te lezendeze ver ordening wordt geacht te zijn in werking te treden op 1 Juli 1909, dus een half jaar terug. Bij de begrooting van 1909 werd reeds in de memorie van antwoord eene andere regeling van de salarissen van de ambtenaren der Bank van Leening in uitzicht gesteld. Nu is het in Februari 1910 en thans zal eindelijk die regeling in werking treden. Oppervlakkig zou men de schuld van dit uitstel aan Commissarissen kunnen geven, maar die meer van nabij met de zaak bekend zijn, weet dat het feitelijk niet hun schuld is, maar de schuld van de mutatie in het College van Commissarissen. Zooals de heeren weten werd in Mei 1909, toen het voorstel aanhangig was en de ambtenaren reeds eenigszins verhooging van salaris konden verwachten, de heer van der Lip, die toen Commissaris was, tot Wethouder benoemd, waardoor hij zich genoodzaakt zag zijn ontslag als Commissaris te nemen. Toen kwam daarop de benoeming van den heer Fokker, die de benoeming eerst had aangenomen, maar na eeuigen tijd weer introk en daarna kwam mijne benoeming en mijn be denktijd, en nu weet u wel, dat men in een inrichting als de Bank van Leening eerst eenigen tijd moet ingewerkt zijn, vooraleer men zich een oordeel kan vormen. Nu wil ik mij nog wel niet tot oordeelen bevoegd achten, maar dit wil ik wel zeggen, dat, wanneer men het personeel twee jaar lang een salarisverhooging in uitzicht heeft gesteld, dat het dan wel zonderling is, dat die pas zoo laat in werking treedt en daarom zou ik willen voorstellen, de verordening in werking te doen treden op 1 Juli 1909. De heer Roem. M. d. V. Zoudt u mij even willen zeggen, wanneer het voorstel van den heer Corts wordt aangenomen, wat ons dat zal kosten en waar het geld dan vandaan moet komen. De Voorzitter. Het bedenkelijke is, dat wij hier een ante cedent gaan scheppen en dat men terugkomt op een dienst jaar, dat eigenlijk al afgesloten is. Het pleit voor het goede hart van den heer Corts, dat hij voor die ambtenaren pleit en het is heel handig van hem, dat hij den heer van der Lip alvast tot de vóórstemmers tracht te lokken, door te wijzen op de antecedenten van den heer van der Lip in de Commissie,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1910 | | pagina 12